De spons erover

Afdrukken

Wie ooit in Griekenland geweest is, heeft wellicht ook aan de gevels van pitoreske winkeltjes de grote netzakken zien hangen, die tot barstens toe gevuld waren met sponzen. In het tijdschrift Datz van mei staat er een artikel van R Hofrichter en M Sidri. Ik vond het de moeite waard om het voor jullie vrij te vertalen.

Reeds duizenden jaren worden aan de Middellandse zee sponzen opgevist, die voor allerhande klussen worden gebruikt. De Feniciërs verzamelden al sponzen die aanspoelden op het strand. Het echte sponsvissen is zeker ontstaan in het Oude Griekenland. Op vele plaatsen prikte men de sponzen, met behulp van lange gaffels, uit de ondiepe kustwateren. Later waren het duikers, die de sponzen bovenhaalden. Deze Griekse duikers waren wereldwijd gekend om hun fantastische prestaties. Zij bonden marmeren platen op hun lichaam, doken tot 30m diep en bleven maar liefst 3 minuten onder water.

Plutarchus en ook Aristoteles, twee auteurs uit de oudheid, beschrijven in hun teksten het sponsvissen. "Er bestaat geen zwaarder beroep", zeggen ze. "Door een streng dieet te volgen, zijn de duikers in een optimale fysische conditie en na het prevelen van enkele gebeden, tijgen ze aan het werk. Als ze de Kalliktes (Anthias anthias), een soort zeebaars bespeuren, die op zo een dertig meter diepte leeft, zijn ze er gerust in dat er geen vijanden in de buurt zijn. De duikers binden een lang touw rond hun middel, nemen in hun linkerhand een zware steen en in hun rechterhand een krom mes. Ze nemen een slok olie in de mond en spuwen die, op de plaats waar de sponzen groeien, uit.om het water daar rimpeloos te maken."

De duikers leden trouwens vaak aan een ziekte, die veroorzaakt werd door de zee-anemoon (Sagartia elegans), die aan de basis van de spons groeit.

Sponzen, die handelswaarde hebben, komen op geringe diepte voor, maar worden ook op 100 meter diepte gevonden. Ze groeien zowel op harde substraten als op zandbodems en komen over heel de Middellanse Zee voor. Toch werd het sponsvissen slechts beoefend op enkele plaatsen in het Zuidwesten en het Oosten van deze zee. In Griekenland wordt de traditie, zij het dan met moderne middelen, voortgezet op het eiland Kalymnos. Op de Afrikaanse kust zijn de belangrijkste centra Zarziz en Sfax in Tunesië.

In de eerste helft van 1900 concentreerde de wereldhandel zich rond de Middellandse Zee. Door Griekse sponsvissers, die uitweken naar de nieuwe wereld (Florida, de Caraïben, Cuba en de Bahamas) werd niet alleen het vissen naar, maar ook de handel in en de export van sponzen ook daar geïntroduceerd.

De totale productie van sponzen op wereldvlak situeert zich tussen de 220 en 250 ton per jaar. De belangrijkste producent is Tunesië met 48%; dan volgt Cuba met 26%. Griekenland zorgt nu nog voor 17% van de markt. De Fillipijnen en Micronesië zijn goed voor 9%.

Overbevissing en een tot nu toe onopgehelderde massasterfte hebben het bestand uitgedund. De sponzen zijn ook merkelijk kleiner dan vroeger. Nog in de dertiger jaren kwamen er op Kreta, Cyprus en Sardinië dichtheden voor van 200 tot 300 exemplaren per vierkante meter. Deze dichtheid is ondertussen geslonken tot 50 exemplaren per vierkante meter. Twee soorten (Spongia agricana en Spongia officinalis) zijn ondertussen al opgenomen op de lijst van de bedreigde diersoorten. Kweken in aquacultuur wordt als alternatief overwogen.

Alhoewel er onnoemelijk veel soorten sponzen in kunststof bestaan, kunnen ze het kwalitatief niet halen van de gewone spons. Natuurlijke sponzen zijn uiterst licht. Ze bevatten geen stekels en hebben een zacht, buigzaam en zeer resistent skelet. Een skelet van amper 4 gram heeft een oppervlakte van 20 tot 34 vierkante meter en kan 20 tot 30 maal haar gewicht in vloeistof opzuigen.

Levend zijn badsponzen (Porifera, Demospongiae en Keratosa) donkerbruin tot zwart. Alleen het vezelachtige skelet wordt gebruikt. Door drogen, bleken of gebruik van chemicaliën worden de organische bestanddelen verwijderd. Dan krijgt het skelet de gekende bleekbruine of gele kleur.

Vandaag worden sponzen vooral gebruikt voor hygiënische doeleinden. In de oudheid schrijft Homeros dat een zekere Hephaistos met een spons zijn handen, zijn gezicht, hals en borst waste. Toch was het gebruik van een spons bij het baden in de oudheid eerder ongerwoon en diende ze eerder bij het afdrogen. In onze streken deed de badspons pas haar intrede in de vijftiende eeuw. Tot dan toe heersten er bij ons eerder gore toestanden, voor wat de lichaamshygiëne betrof.

Reeds ten tijde van Alexander de Grote maakte men voor het verzorgen van wonden gebruik van sponzen. Maar het is Plinius die uitvoerig over het gebruik ervan in de geneeskunde bericht. Een spons, die in jodium gedrenkt was, werd gebruikt bij het stelpen van bloedingen. Gedoopt in plantaardige extracten, diende ze om er patiënten mee te verdoven of te kalmeren. Als slaapverwekkend middel werd een "slaapspons" gedrenkt in een aftreksel van opium, dolle kervel of alruinwortel. Soms sliep de gebruiker zo goed, dat hij nooit meer ontwaakte!

De spons werd ook vaak gebruikt bij het roken van vis of vlees. De asse werd, om haar hoog jodiumgehalte (14% van de gedroogde massa) in medicatie verwerkt en zou ook geholpen hebben tegen zomersproeten.

Sponzen die doordrenkt waren van zuivere wijn, werden op de linkerzijde van de borstkas aangebracht. Naar verluid was dit de enige goede remedie tegen hartziekte. Als je gebeten werd door een giftig dier, volstond het om op een spons te plassen en deze op de plaats van de beet te leggen. Plinius raadde deze werkwijze ook aan als een middeltje tegen zonnesteek. Waarschijnlijk moest de patient zich, wegens geurhinder, wel een tijdje afzonderen. De spons werd ook ingezet bij een druiloog, allerhande verwondingen, beenbreuken, waterzucht, maagklachten, infectieziekten en bloedverlies. Ze werd uiteraard ook ingeschakeld in de dierengeneeskunde.

Sponzen worden gebruikt bij het afwassen van dingen, of bij het polieren ervan. Ze duiken op als filters in beschermingsmaskers die de medici opzetten om zich te beschermen bij plagen zoals pest. Omgetoverd tot een rol, worden ze gebruikt bij het schilderen van muren. Kunstschilders en schrijvers maken gebruik van de spons om hun fouten uit te wissen. Vroeger werden zelfs de schoenen met sponzen gepoetst. Ridders en soldaten staken ze onder hun helm en achter hun beenstukken om de kracht van vijandige slagen te milderen. Duikers bonden sponzen over hun oren en geloofden zo de druk van het zeewater op hun trommelvliezen af te zwakken. Zelfs dieven bonden ze bij hun strooptochten onder hun schoenen, om zo het geluid van hun voetstappen te dempen. Uiteindelijk was de spons op de WC de voorloper van ons toiletpapier. Hoe dat in zijn werk ging, moet ik bij gelegenheid eens uitvissen.

Soms werd de spons zelfs als moordwapen gebruikt. De beruchte Romeinse keizer Caligula liet, bij wijze van verstrooiïng, gevangenen voor zijn ogen stikken in sponzen. Een Germaanse krijgsgevangene zou, met een achteloos achtergelaten spons, zelfmoord hebben gepleegd, om niet in de slavernij te belanden. Er staat niet bij of hij ze opat of opstak.

In de middeleeuwen werd de spons ook in de kerk gebruikt. De gewijde spons was het enig toegestane middel om de kruimels van hosties bijeen te vegen. Wat er achteraf met die kruimels gebeurde, blijft in het ongewisse.

Iedereen die ooit de bijbel gelezen heeft, herinnert zich ongetwijfeld de passage waarin een stoere Romeinse soldaat, in een vlaag van medelijden, een in azijn gedoopte spons op zijn lans prikt en ze aan de gekruisigde Christus ter lafenis aanbiedt.

Tot slot drong de spons, door haar vermogen om alles uit te wissen en op te zuigen, ook door in ons taalgebruik, waar we haar terugvinden in beeldende vergelijkingen, metaforen en fabeltjes.

Dus zoals ik al eerder zei "de spons erover".

Karel Fondu,
De Siervis Leuven