Tateurndina ocellicauda

Afdrukken
Tateurndina ocellicauda
De Pastelgrondel
 
Grondels zijn geen hoogvliegers in de aquaristiek. Het artikeltje van Axel Gutjar in Datz van 3/97 toont echter aan dat het visjes zijn die de moeite waard zijn om gehouden te worden. Hieronder volgt een samenvatting van zijn ervaringen.
 
Er zijn vele redenen, waarom grondels relatief zelden in een aquarium gehouden worden. Ze gedragen zich meestal zowel tegenover soortgenoten als tegenover andere vissen erg agressief. Dit komt doordat de meeste grondels rovers zijn. Ze zijn er dan ook als de kippen bij om het jongbroed en legsel van andere bewoners van het gezelschapsaquarium te verorberen.
Het kweken met grondels is doorgaans erg kompleks, daar ze een deel van het larvestadium in zeewater moeten doorbrengen om zich normaal te kunnen ontwikkelen. Er zijn ook andere soorten zoals de "Goudringgrondel" (Brachygobius Xanthozona), of de uit Papua Nieuw Guinea afstammende "Pastelgrondel" (Tateurndina ocellicauda) die zich goed laat samenhouden met andere vissen en waarmee goed te kweken is. Ze zijn prachtig gekleurd en hebben weinig wensen. In een bakje van ca. 50cm zijn ze goed te houden. Voor enkele maanden kocht ik bij een aquariumvissengroothandelaar vijf volwassen Pastelgrondels (2 mannetjes en 3 vrouwtjes). De vissen werden in een aquarium van 45 liter ondergebracht. De bodem was met grof zand bedekt. Een bosje javamos zorgde voor wat groen en er werd gefilterd met een schuimstof binnenfilter. Tevens werden er nog twee halve kokosnootschalen als schuilplaats en aflegmogelijkheid in het aquarium neergezet.
Het water heeft een pH van 7, en een hardheid van 15°Kh en 18°dGh. Alhoewel Schmitt zeer zacht water aanbeveelt werd er nog een afgestreken eetlepel zeezout per 15l water aan toegevoegd. Eenmaal in de week werd ¼ van het aquariumwater ververst.
Het geslachtsonderscheid bij volwassen Pastelgrondels is gemakkelijk waar te nemen. De tot 6cm grote mannetjes hebben een ronde en bultige kop. Bij de vrouwtjes, die iets kleiner zijn, is deze spitser. De ronde buik die zich kort voor het afleggen fel geeloranje kleurt is een ander karakteristiek kenmerk bij de vrouwtjes. Bij de mannetjes verloopt de buikpartij min of meer vlak. Bovendien zijn de dorsale en anale vinnen bij het vrouwtje zwart–gerand, bij de mannetjes zijn deze rood.
De grondels werden in het begin krachtig gevoederd met daphnia, cyclops, rode en witte muggenlarven, bij gelegenheid met tubifex en enchytreên. Na enkele dagen toonde het eerste wijfje zich afleggewillig. Terzelfder tijd begonnen de mannetjes hevig met elkaar te vechten. Vooral aan de rug-, achter- en staartvinnen waren duidelijke sporen van het vechten waar te nemen.
Het dominante mannetje bezette met het bereidwillige vrouwtje een aflegplaats. Van zodra het overwonnen mannetje in de nabijheid van het wijfje kwam werd hij heftig met kopstoten en beten verdreven. Het grondelpaartje was in het geheel niet in de kokosnotenschelpen voor het afleggen geïntereseerd, maar wel in de zuignapjes waarmee de filter tegen het glas vastgekleefd was.
Twee glazen bruistablettenkokers van 2cm breed en 15cm lang werden zo diep mogelijk in het zand gestoken zodat nog juist de opening zichtbaar was. Vanaf dit ogenblik gebruikte het grondelpaartje nog uitsluitend de buisjes als aflegplaats. De ingang van het buisje werd nog kleiner gemaakt om het broedsel tegen eventuele vijanden te kunnen beschermen. 
Als een grondelpaartje van een plaats of hol bezit genomen heeft kan het tot vier dagen duren vooraleer er met het afleggen begonnen wordt. Eerst kuisen ze met mond en borstvinnen de latere aflegplaats grondig op. De borstvinnen worden daarbij als waaiers gebruikt. Ondertussen wacht het vrouwtje achteraan in de koker terwijl het mannetje de ingang bewaakt. Van tijd tot tijd schiet het mannetje met de kop naar buiten om eventuele vijanden af te schrikken.
 
De lichtgelige doorzichtige eieren worden door een kleverige substantie tegen de zijwanden en op de bodem van de koker vastgezet. Na de eiaflegging verdrijft het mannetje het vrouwtje uit de koker. Het mannetje bewaaiert nu het broedsel door er met borst-, rug- en achtervinnen konstant vers water over te waaieren.
In de literatuur vinden we voor Pastelgrondels zeer verschillende waarden voor kweektemperatuur en duur voor het uitkomen van de eieren: de temperatuur varieert van 20° tot 27°C; het uitkomen van 2 tot 10 dagen. Het is raadzaam om de eieren kort voor het uitkomen in een ander bakje te deponeren en dit goed te doorluchten, daar het met de ouders nooit zeker is of ze de jongen zullen gerust laten.
 
Bij de kweek van de auteur bedroeg de temperatuur doorgaans 25°C. Het uitkomen van de eerste larven duurde ongeveer 3 dagen. De eiaflegging bedroeg tot nu toe 60 tot 100 eieren. Kort voor het uitkomen worden de eieren beweeglijk. Dat kan men met een vergrootglas dat 8 tot 10 maal vergroot zeer goed waarnemen. Wanneer nu het spartelen in de tube toeneemt is het ogenblik aangebroken om het broedsel in een ander bakje over te plaatsen. Voor het eerste legsel werd een bakje met vers water, dezelfde temperatuur, pH, Kh en dGh klaargezet als het bakje van het ouderpaar. Waarschijnlijk was de chemische reactie van het verse water onstabiel: de volgende dag waren de eieren slecht en hadden een witte kleur. Voor het volgende broedsel werd een klein volglas aquarium zonder bodemsubstraat of planten gebruikt met water uit de kweekbak. Vanaf toen waren er geen problemen meer. Het kweekbakje werd dagelijks op slechte eieren of dode larven gekontroleerd, die dan direkt verwijderd werden. Ongeveer 90% van de eieren komen uit, hieruit ontwikkelden zich steeds 70 tot 85% jongen.
De tijd tussen het uitkomen en de eerste voedselopname bedraagt 2 tot 3 dagen. In het begin liggen de larven nog passief op de bodem. Dat verandert snel. Naargelang de dooierzak wordt opgebruikt zwemmen ze in het bakje rond. Als de dooierzak volledig opgebruikt is wordt het tijd om te voederen. Een klein bosje javamos, waarin zich steeds een grote hoeveelheden micro-organismen bevinden, is hiervoor ideaal. Zo komen de jonge grondels het eerste voederstadium door. Drie tot vier weken later nemen de jonge visjes pas ontloken Artemia-naupliën en raderdiertjes tot zich. Daarna wordt er overgeschakeld op fijn gezeefde Cyclops-naupliën. Naargelang de jongen groeien krijgen ze grotere naupliën die op de duur door fijngehakte Tubifex en Grindalwormpjes vervangen worden. Bij krachtige voedering ontwikkelen de kleine Pastelgrondels zich zeer snel en kunnen na zowat acht à tien weken reeds meer dan 2cm bereiken.
 
Guilliams Leopold,
De Siervis Leuven