wie is online

We hebben 16 gasten en geen leden online

Login/Registreren

Polls

Welk type lezing wil je liefst bijwonen

Reisverslagen - 7.4%
Aquariumplanten - 22.2%
Gezelschapsvissen - 37%
Cichliden - 29.6%
Vijver - 3.7%

Aantal stemmen: 27
De stemmen voor deze enquête is afgelopen on: juni 30, 2023

Zen Apistogramma met een grote mond

Afdrukken E-mail

Het moet ergens in 1990 zijn geweest toen ik voor het eerst koers zette naar een groothandelaar die beweerde zich gespecialiseerd te hebben in Apistogramma’s. Het was een behoorlijke rit van bijna 300 km enkel maar als je nu eenmaal begeesterd bent door de dwergcichliden dan neem je er dat maar bij. Dwergcichliden vind je helaas niet zomaar in elke aquariumzaak en als je ze dan al tegenkomt is het vaak het standaardaanbod van Apistogramma cacatuoides en agassizii en met wat geluk ook nog Mikrogeophagus ramirezi. Je moet al geluk hebben wil je nog wat anders tegenkomen terwijl er ondertussen meer dan 100 verschillende soorten Apisto’s bekend zijn. Ze zijn weliswaar nog niet allemaal wetenschappelijk van een naam voorzien maar ze zijn al wel "bekend" in de aquaristiek. U begrijpt dat ik dus met een behoorlijk verwachtingspatroon de hele rit aflegde, en gelukkig werd het een aangename verrassing. Er zwommen ettelijke Apistogramma-soorten rond alsook Laetacara’s en enkele West-Afrikaanse dwergen waaronder verschillende vormen van Pelvicachromis taeniatus, allen weliswaar van een behoorlijk prijskaartje voorzien.

De dieren zwommen in kale bakken van een meter lang en al rondkijkend viel me plots een groot ingericht aquarium op. Het was een bak van een tweetal meter lang, een metertje breed en voorzien van een bodem van fijn wit zand. Er lagen enkele grote stukken kienhout in de bak verspreid en op de bodem lagen wat bladeren van loofbomen. Planten waren niet aanwezig. Blijkbaar werd de zuurtegraad zeer precies in de gaten gehouden want een elektronische pH-meter bleek permanent aangesloten te zijn. Vissen kon ik echter niet terugvinden. Toen ik navroeg wat de bedoeling was bleek dat er wel degelijk vissen in het aquarium zaten en wel van een pas gevonden soort die werd aangeduid als Apistogramma species "grobmaul". Op dat moment had ik er nog nooit van gehoord, maar effectief, toen ik een tijdje voor de bak bleef staan kon ik af en toe een glimp van de vissen opvangen. Ze waren dus behoorlijk schuw en blijkbaar waren ze ook niet de gemakkelijkste om te verzorgen gezien de maatregelen die men had getroffen. Veel kon ik van de vissen echter niet zien behalve dat ze grijs getint waren en een naar Apistogramma-normen behoorlijk grote mond hadden. Vandaar natuurlijk ook de aanduiding "grobmaul". Het was de bedoeling met de dieren te kunnen kweken en ze waren dus niet te koop.

Terug thuis gekomen werd alle beschikbare literatuur uitgepluisd maar geen spoor van deze dwerg te vinden. Het was pas in 1992 toen de tweede uitgave van "Amerikanische Cichliden 1 Kleine Buntbarsche" van Horst Linke en Wolfgang Staeck verscheen dat ik het visje terugzag. Blijkbaar was deze vis ondertussen in 1991 door één van de auteurs, Wolfgang Staeck, beschreven als Apistogramma norberti. De soort was in Peru gevonden in het voorjaar van 1989 door Norbert Wiesheu en dus ook naar hem genoemd.

De dieren komen voor in enkele zijriviertjes van de Rio Tahuayo in het departement Loreto Peru en volgens meer recente gegevens ook in de omgeving van Genaro Herrera, wat eigenlijk de typelocatie is van zijn nauwe verwant Apistogramma nijsseni. Het gaat hierbij steeds om kleine woudbeekjes die zwartwater voeren. De bodem ligt er bedekt met afgevallen bladeren en takken waardoor het water bruin kleurt en de zuurtegraad laag is. Als typische waterwaarden wordt in de literatuur een pH van 5 tot 6, een geleidbaarheid kleiner dan 20 mS/cm en een temperatuur van om en bij de 24°C. opgegeven. Zeer zacht en zuur water dus. Het hoeft dan ook geen betoog dat deze vissen ook het in het aquarium enige eisen stellen aan de waterkwaliteit.

Het duurde nog enkele jaren vooraleer ik Apistogramma norberti kon bemachtigen. De exacte prijs herinner ik me niet meer maar het staat me nog voor de geest dat ik slechts één koppeltje aanschafte omwille van de extreem hoge prijs. En u kan het al raden, het avontuur liep slecht af. Ondanks de nodige zorgen aan de waterkwaliteit en het geboden voedsel gingen de dieren na enkele maanden heen. Daarenboven had ik ze dan ook nog weinig gezien, laat staan foto’s kunnen maken, door de enorme schuwheid van deze dwergen. Het staat weliswaar in de literatuur beschreven maar dergelijk gedrag had ik bij dwergcichliden nog niet gezien. Ze hielden zich constant op tussen de planten, het kienhout of de bladeren die ik op de bodem had voorzien. Slechts bij het voederen kreeg ik af en toe een glimp van ze te zien. De dieren waren dan ook niet mooi uitgekleurd en waren eerder grijze muizen dan prachtig gekleurde Apistogramma’s. Maar niets aan te doen natuurlijk. Tot ik in 1999 opnieuw norberti’s tegenkwam bij een bevriende handelaar. Het waren wildvangdieren die ondanks de reis er behoorlijk goed uitzagen. Weliswaar aan de magere kant maar ze leken gezond. Twee koppeltjes werden uitgeselecteerd en werden thuis ondergebracht in een quarantainebak van 300 l. De bak was gevuld met zuiver regenwater en enkele stukken kienhout waren de enige decoratie. Bodemgrond was er niet om het aquarium zo hygiënisch mogelijk te kunnen houden. De dieren werden hoofdzakelijk gevoerd met artemia-naupliën waarvan ze weer snel op sterkte kwamen.

Na enkele weken werden ze minder schuw en waren ze duidelijk in goede gezondheid. Op dat moment werden de twee koppeltjes ondergebracht in twee klaarstaande kweekbakken van 70 bij 50 die volledig waren ingericht. Er was veel kienhout voorzien om voldoende schuilplaatsen te kunnen creëren en er werden holen (Apistogramma’s zijn holenbroeders) aangebracht met behulp van halve kokosnoten, potjes uit klei en constructies van keien. Het geheel werd beplant met javavaren en javamos en op het wateroppervlak dreef er eikenbladvaren. De bodem was bedekt met goed gewassen zand en daarbovenop kwam een laag afgevallen bladeren te liggen. De bakken waren gevuld met zuiver regenwater dat constant werd gefilterd over turf waardoor ik water bereikte dat zo nauw mogelijk aanleunde bij de natuurlijke waterwaarden. Naast de Apistogramma’s werden ook nog enkele Nannostomus beckfordi in het aquarium gebracht met een tweeledig doel. De dwergcichliden zien de potloodvisjes, meestal boven hun, rondzwemmen en dat bezorgd ze een bepaald gevoel van veiligheid waardoor de schuwheid vermindert. Anderzijds scherpt de aanwezigheid van andere vissen de broedzorg van de dwergcichliden aan waardoor er minder wrijvingen zullen ontstaan bij het koppel. Blijkbaar beviel deze nieuwe omgeving de norberti’s wel want na enkele dagen was de schuwheid volledig verdwenen en werd er gebaltst dat het een lust was om te zien. Pas toen kon ik eigenlijk zien hoe mooi deze vissen wel zijn. De kleur van de mannetjes is dan schitterend staalblauw terwijl de buikzone eerder wit is. Op de buik vertonen deze Apisto’s drie zigzag-vormige lengtestrepen wat hun verwantschap met Apistogramma cacatuoides verraadt. In tegenstelling tot laatst genoemde hebben de norberti’s een ronde staart welke voorzien is van een donkere rand. Op de staartvin vormen kleine donkere puntjes verticale strepen, net zoals in het achterste gedeelte van de rugvin. Ook de rugvin is net zoals de staart met een donker randje afgeboord en de eerste twee vinstralen zijn volledig zwart gekleurd. De derde tot vijfde rugvinstraal zijn verlengd en oranje-rood getint en in het achterste gedeelte van de rugvin bevindt zich een zwarte vlek wat zeer karakteristiek is voor deze soort. Zoals reeds eerder gemeld hebben deze dieren zeer krachtige kaken en dikke lippen welke bij de mannetjes roze-rood gekleurd zijn. Kortom een schitterend visje met oog voor detail. Zoals meestal bij Apistogramma’s zien de vrouwtjes er grotendeels anders uit. Zij hebben een geel tot beige kleur en vertonen een bruine tot zwarte langsband. De eerste rugvinstralen zijn net zoals bij hun mannetjes zwart gekleurd maar niet verlengd. Soms is er wel een spoortje van het mannelijke rood terug te vinden op de toppen van de eerste vinstralen.

Naarmate er in de kweekbak meer en meer werd gebaltst veranderde ook stilaan het kleurpatroon van het vrouwtje. Gespreid over de periode van een tweetal weken ruilde zij haar normale kleurpatroon in voor het broedkleed. De geel-beige ondergrond werd felgeel en de langsband veranderde in een pikzwarte zijvlek. Ook de zwarte rugvinstralen, de kaakstreep en het zwart op de buik-en aarsvin kleurde zeer fel. Je kon ook duidelijk zien dat het vrouwtje kuit had aangezet en dat de eiafzetting nabij was. En effectief enkele dagen later werden er eitjes afgezet tegen het plafond van een verdoken opgesteld stenen potje. Vanaf toen was de broedzorg van het vrouwtje zeer intens en werd het mannetje steevast verjaagd wanneer hij zich durfde te tonen. Zijn schitterende kleuren verbleekte dan ook tot een rouwig grijs en zijn prachtige "hanenkam" van voordien lag maar platjes tegen zijn rug. De kleuren van het vrouwtje daarentegen waren feller dan ooit. Zij stond steevast voor de ingang van het potje en verdedigde de omgeving enorm vastberaden. Elke nieuwsgierige Nannostomus werd resoluut aangevallen, ze baltste zelfs naar de voorruit toen ik foto’s wou nemen. Na een tweetal dagen waren de eitjes uitgekomen en lagen de larfjes op de bodem van het potje. Het duurde nog zeven dagen vooraleer de jongen vrijzwommen en onder begeleiding van het vrouwtje het hol verlieten. Ze bleven kort bij elkaar en in de buurt van het vertrouwde broedhol. Het vrouwtje stond constant boven of tussen haar kroost en hield er een ijzeren discipline op na. Bij elk vermeend gevaar doken de jongen naar de bodem en bleven daar roerloos liggen terwijl het vrouwtje de potoodvisjes de schrik van hun leven bezorgde. ’s Avonds werden de jongen steeds terug in het broedhol gebracht en daar overnachtten ze samen met hun moeder. Pas na enkele dagen gingen de jonge visjes verder van het hol weg, zij het onder de waakzame begeleiding van het vrouwtje. Stelselmatig trokken zij zo door het gehele aquarium en dat maakte het voor het mannetje steeds moeilijker want hij werd niet in de buurt van de jongen getolereerd. Hieruit blijkt nogmaals de noodzaak van een goede beplanting en het voorzien van voldoende schuilplaatsen. De jongen nemen vanaf de eerste dag artemia-naupliën en de opfok is niet zo moeilijk. Wel moet men de nodige aandacht schenken aan de waterkwaliteit en een regelmatige waterverversing is dan ook aangeraden. Tevens is het zeer belangrijk de waterwaarden in de gaten te houden want plotselinge wijzigingen kunnen nefast zijn. Na enkele weken, toen de broedzorg van het vrouwtje afnam, heb ik de jongen overgeplaatst in een uitzwemmer en telde daarbij 74 visjes.

Hoewel Apistogramma norberti in de literatuur wordt afgeschilderd als "een dwerg voor de specialisten" is het houden en kweken ervan een haalbare kaart op voorwaarde dat men de natuurlijke waterwaarden respecteert en de bak inricht op een verantwoorde manier.

Bruno Magis,
De Siervis Leuven