Historiek van de opeenvolgende clublokalen (1)

Afdrukken
K.A.V. De Siervis 1935 – 2005

Beknopte historiek van de opeenvolgende clublokalen

Ik was vijf in 1935 toen onze vereniging werd gesticht. Ons eerste clublokaal? Ik ben er nooit binnen geweest, maar ik weet wel waar het was: in de herberg "In den Kring", Hogeschoolplein, 15 te Leuven. Daar was het, want dat heb ik gelezen in de Journal des Petites Affiches van 24 februari 1935; daar stond het in.

In de lente van 1943 kwam ik via mijn oom, Albert Koopmans, in aanraking met de mannen die warmwatervisjes hielden, Zij hebben me gezegd, denk ik, dat het lokaal toen al in de "Zaal der Hallen ", Krakenstraat, in Leuven was.

Ik herinner me niet dat ik er ooit een voet heb binnen gezet. Dat ik er geen vergadering heb bijgewoond, mag niet erg verwonderen. Ik was toen pas dertien jaar en bovendien was het oorlog, zodat er denkelijk geen vergaderingen mochten gehouden worden. In die periode heb ik trouwens ook nooit een clubblad gezien en ook dat mag niet verbazen. Papier en geld zullen er voorzeker voor dergelijke futiliteiten niet geweest zijn.

M’n oom, die al jaren voor de oorlog een aquarium bezat, had binnen de Siervis een uitgebreide kennissenkring. Regelmatig mocht ik met hem mee naar een of andere liefhebber, waar telkens opnieuw het warmwatervuur in mij werd aangewakkerd.

Een hoogtepunt van de bezoeken lag bij (Albert?) Vancamp, toenmalig voorzitter, die in de Mechelsestraat een schoenwinkel uitbaatte. Voor mij was dàt het eerste lokaal. Op de koer, achteraan de winkel, had hij een serreachtig gebouwtje waarin zich uitsluitend aquariums met tropische vissen bevonden. Vraag me niet hoeveel bakken er stonden en welke vissen er in zaten, ik weet het niet meer. Vaag herinner ik me nog Scalares en bloedrode zwaarddragers, die ik beide voor de eerste maal zag. Die serre was voor mij het einde van wat er toen te dromen viel.

Een paar weken na ons laatste bezoek, werd ’s nachts het hele pand van de h. Vancamp, met serre en al, weg gebombardeerd. Hijzelf was ook één van de honderden slachtoffers die toen vielen.

De "Zaal der Hallen" werd eveneens zwaar beschadigd, zodat De Siervis uitweek naar Café "Schaliën Dak" in de Brusselse straat,142, (Telefoon 1986) .

Het café werd uitgebaat door Jos Rega, een gewezen bokser met enige reputatie ter zake. Met zijn kleerkast allures en zijn priemende donkere ogen dwong hij je tot de nodige afstand, zodat ik hem, bij de eerste kennismaking, direct het nodige respect betoonde. Achteraf bekeken was hij natuurlijk in het bezit van het spreekwoordelijke hart van goud. Bijkomend had hij in de woonkamers achter het café, verschillende aquariums staan en was hij lid van de club.

De vergaderingen onder het voorzitterschap van K. Roeck werden doorgaans druk bijgewoond. Als andere bestuursleden van toen herinner ik me Van Horen, J. Licoppe, Vandenheuvel, Morren, A. Buelens. Er werd (opnieuw?) begonnen met de uitgave van een maandblad. Een exemplaar van 1948, jaar waarin mijn oom Albert overleed, vermeldt "3e jaargang". Vreemd genoeg wordt het augustusnummer van 1955 gepresenteerd onder "6e jaargang". Voor mij is die tussenliggende periode op chronologisch vlak tamelijk duister. In december 1951 werd ik opgeroepen voor mijn legerdienst, die zou duren tot augustus 1953. Uiteraard heb ik gedurende die periode niet veel vergaderingen bijgewoond. Ook was het beginnen rommelen in de club en de voorzitters volgden elkaar op in een Zuid Amerikaans ritme. Een deel van de leden splitste zich zelfs af en stichtte een nieuwe vereniging, "De Minor", op de Diestsesteenweg in Kessel-Lo.

Begin van de jaren ‘50 werden er wel, in het lokaal, enkele tentoonstellingen gehouden. Wegens de moeilijke toegang voor het publiek, werden ze nadien ondergebracht in de Kruidtuin.

Omstreeks 1955 begon onder voorzitter Marcel Vallons, de toestand zich te stabiliseren. We bleven over met een kern van een twintigtal mensen, die trouw maandelijks samenkwam voor de vergadering en om nadien een beetje te kaarten of te carambollen. Al met al waren het kalme tijden. We hadden wel ten behoeve van de leden een materiaalmagazijntje, dat bestond uit een grote sigarendoos met daarin thermometers, luchtsteentjes en luchtdarm, droog voedsel, klemmetjes, voederringen en ander klein spul. Dure stukken, zoals verwarmers, thermostaten en luchtpompen konden slechts op bestelling worden bekomen. Voor vissen gingen we voor de kwaliteit, bij voorkeur naar de winkel van Mevr. Stijnen in Antwerpen.

In 1962 kon ik het bestuur warm krijgen om opnieuw een maanblad uit te geven, dit om een betere binding met de leden te bekomen. Als beloning mocht ik de redactie op mij nemen en ook mee aanzitten aan de bestuursvergaderingen.

Het nummer van de eerste jaargang verscheen in juni van dat jaar, zodat we thans al de 42e jaargang mogen ingaan.

Zoals aan alle dingen, kwam er ook en einde aan café "Schaliën Dak". Na de dood van Jos Rega werd het pand gesloopt om de toegang tot de Fonteinstraat te verbreden.

En wij weg, naar café ’t Poske op de Margarethaplaats.

Staf, de cafébaas, verwelkomde ons met open armen. Alles viel er ons mee: een gezellig verwarmde, ruime vergaderzaal gratis, in het centrum van de stad en een vlugge bediening voor de dorstigen. In juli 1965 kon Marcel Vallons er de eerste vergadering voorzitten. We konden het zo gek niet bedenken of Staf gaf ons zijn zegen. En gek droomden wij het. De sigarendoos knelde ons rond de nek, ze was ons te min geworden.

Ik kon een relatie opsnorren, die ons in ijltempo, vissen en materiaal wilde bezorgen. Materiaal geen probleem, maar vissen? Ook geen probleem, zei Staf. Eenmaal per maand mochten we een twintigtal aquariums in het lokaal opstellen waarin de bestelde vissen werden gelost. Ook de leden die iets interessants aan te bieden hadden, mochten met hun kweek afkomen. Heel mooi zo gezien, maar om de bakken te vullen moesten we, vanuit het WC, emmer per emmer, naar boven sleuren. Uiteraard moest achteraf, na de samenkomst, alle water terug emmer per emmer naar beneden, het WC in. …En geen klacht van Staf.

Ondertussen was Marcel zwaar ziek geworden en we zouden hem in de club niet meer terugzien. In december 1965 volgde ik hem op als voorzitter.

De vergaderingen kenden doorgaans grote bijval. De zaal zat dan vol en alhoewel er over serieuze viszaken werd gesproken, was de stemming doorgaans aan de luchtige kant. Een lid vertrouwde me ooit op een diep nachtelijk uur toe: "We amuseren ons terriebel op de vergaderingen. We luisteren wel niet naar wat gij daar vooraan zegt, maar gelachen dat we al hebben, daar achteraan in de zaal." Dit schonk mij, als voorzitter, grote voldoening en bezorgde mij de nodige stimulans om op dezelfde weg voort te gaan.

Pierre Dierickx was al verschillende jaren nauw betrokken bij de meeste clubactiviteiten. Zo volgde hij ook regelmatig de zondagse visaanbiedingen. Op een mooie dag zei hij wat zo velen al gedacht, maar niet gezegd hadden. "Dat gesleur met die emmers, trap op, trap af, om die bakjes te vullen en dan weer leeg te maken, is toch ook maar zuivere energieverspilling. Ik heb een gedacht, we zullen het eens bespreken". Zijn gedacht was niet slecht. In zijn huis in de O.L.Vrouwstraat, stond de garage nog leeg, evenals de behoorlijk ruime, overdekte achterplaats. In die achterruimte konden we onze bakken permanent opstellen, met vis. De garage zou omgevormd worden tot een faciliteit met enkele bakken bier. Het lokaaltje zou dan iedere zondagvoormiddag open staan voor de leden. Dat genereuze aanbod konden we natuurlijk niet afslaan en het werd eenstemmig aangenomen.

Op enkele weken tijd was ons optrekje klaar, met drie rekken aquaria en met vis. Pierre had er een rek apart staan met enkele persoonlijke bakken. Een toog en enkele tafeltjes als sluitstuk, maakten er een heel gezellig geheel van. In maart 1967 kon het lokaaltje open gesteld worden voor de leden.

De zondagvoormiddag voelde iedereen er zich zo goed thuis, dat telkens rond 14u verwittigd moest worden, dat de sluitingsbel had gerinkeld.

Niemand had spijt dat we van dat gesleur met die emmers verlost waren, zelfs Staf, de cafébaas van ’t Poske, niet. De maandelijkse vergaderingen werden natuurlijk verder in zijn café gehouden. Ondertussen hadden we, werkers dat we waren, ook nog de Mini Siervis in ’t leven geroepen t.b.v. onze jeugdleden, jonger dan 18 jaar. De eerste vergadering werd gehouden op 14 januari 1968; ACHTTIEN flinke jongeren meldden present. In het mini bestuur vinden we, als secretaris, Danny Detri terug, thans al jaren onze flink volwassen penningmeester.

We leefden lang en gelukkig in de O.L.Vrouwstraat, tot er de problemen opdoken. Twee meesters in een huis, dat kan immers nooit blijven duren en de samenwerking werd vriendschappelijk beëindigd. Omdat we niet meer geneigd waren om opnieuw met emmers beginnen te sleuren, gingen we op zoek naar een ruimte waar onze bakken ook permanent zouden kunnen blijven staan. Die moeilijke opdracht werd in een minimum van tijd tot een goed einde gebracht, dank zij onze toenmalige feestcommissaris, Josepha Jordens.

Josepha bracht ons in contact met Magriet en haar echtgenoot, die samen, op het Herbert Hooverplein het café "In de Commerce" uitbaatten. We konden, boven het café, beschikken over de volledige eerste verdieping. Eén bezoek aan dat lokaal volstond, om ons volledig te overtuigen van de haalbaarheid van het project. De zaal was wel in een erbarmelijke toestand: houten zitbanken tegen de muren aan, gescheurde vloerbedekking (balatum), een antiek duveltje als verwarming en een plafond dat al verschillende generaties zat te wachten op een nieuw laagje verf. Het Herbert Hoover- en Ladeuzeplein boden echter uitgebreide parkeergelegenheid, wat mooi meegenomen was.

In onze werkgroep waren gelukkig al de benodigde stiellui voorhanden, zodat we alleen met de materiaalkosten moesten rekening houden. Op korte tijd lag er een nieuwe vloerbekleding, waren er stellingen voor een veertigtal aquariums, beschikte de materiaalmeester over een aparte ruimte met loket en waren de nodige voorzieningen voor water, gas en elektriciteit aangebracht. Uiteraard kregen de muren en de zoldering een aangepast laagje verf; tafels en stoelen werden bezorgd door de brouwerij.

Onze nieuwe cafébazen Magriet en vooral haar echtgenoot, waren geen uitbundige karakters. De stemming was eerder bedrukt en onze levendige handelwijze leek de sfeer alleen maar verder te bezwaren. We konden natuurlijk niet vermoeden dat, luttele tijd na onze intrek, de baas zou overlijden. Magriet liet na enkele weken het café over aan Jef en François, twee broers, die samen de zaak zouden runnen. Voordat ze ging, bezorgde Magriet ons een onvergetelijke herinnering.

Op een hete zomeravond zaten wij met een zevental bestuursleden op de maandelijkse vergadering die, zoals gewoonlijk, door ging in ons lokaal op de eerste verdieping. Het liep tegen elf uur aan en een van ons ging naar het café beneden, om het laatste rondje te bestellen. We hoorden hem beneden een beetje rond rommelen en zagen hem pintenloos terug boven komen.

" ’t Is gesloten beneden, de deur naar ’t café is op slot, de deur naar de straat ook en die naar de kelder ook. Ik heb geklopt, maar niks. Magriet is weg!". Totaal ongeloof bij het bestuur. Wij in dichte gelederen naar beneden, rammelen aan de tussendeur naar het café, aan de kelderdeur, de voordeur, terug naar boven, door de ramen kijken, de lichten in het café waren uit, de gordijnen dichtgetrokken. We waren echt opgesloten. Nee, toch niet: allen naar de tweede verdieping, naar de studenten, die zouden een sleutel van de voordeur hebben. Alle studentendeuren bleven doof voor ons gebonk. ’t Was immers vakantie. We waren opgesloten, afgesloten van de wereld en de GSM was nog niet uitgevonden.

Terug naar beneden. Door het raam op de overloop van de eerste verdieping, scheen licht. Forse Karel sleurde het klemmend raam open en wuifde naar een trosje gebronsde mensen, met bloot bovenlijf, op het onderliggend koertje. Belangstellend kwamen ze nader en keken op naar ons zevental, zes meter hoger. "We are locked up, please help. Have you a ladder?" Ongelofelijk, maar ze hadden er een die lang genoeg was. Eén voor één kropen we naar beneden en schudden bevrijd, de toegestoken handen. Na een laatste bedankje konden we langs hun voordeur, opgelucht het Herbert Hooverplein opstappen. Achteraf bleek dat Magriet onze aanwezigheid gewoon vergeten was.

Met Jef en François opende zich een nieuw cafétijdperk voor ons. De twee bazen, die afwisselend het café openhielden, waren een en al gezelligheid, altijd klaar voor een mop. We voelden met de ogen toe, dat we welkom waren. Dit straalde natuurlijk ook af op de leden, die tijdens de openingsuren van het lokaal, te gemakkelijk bij pot en pint in het café bleven napraten, tot groot verdriet soms van de vissen in plastic zak. Alhoewel het nieuwe lokaal een heel stuk groter was dan dat in de O.L.Vrouwstraat, was het er op sommige zondagmorgens zo druk, dat de scheppers zich slechts met een herhaald "Pardon service", een weg naar de bakken konden banen.

De vergaderingen werden druk bijgewoond, we konden doorgaans rekenen op een zeventigtal aanwezigen. Dank zij de activiteiten van de B.B.AT. kregen we mettertijd diavoordrachten ter beschikking, wat de vergaderingen visueel nog aantrekkelijker maakte. Voor de plakkers die ’s avonds na de vergaderingen in het café bleven hangen, hadden Jef of François doorgaans nog een leuke attentie in voorraad. Regelmatig werden we vergast op een gratis hapje onder de vorm van zwarte pens, kop, cervela, bonensoep of enig ander fantasietje. ’t Was een café zoals ze in luilekkerland moeten bestaan hebben.

In ons lokaal werden ook enkele opmerkelijke tentoonstellingen gerealiseerd. Telkens was Etienne Laevers de grote drijfkracht en vernieuwer achter de evenementen. Als tijdens de vergaderingen waarin overlegd werd hoe we het gingen aanpakken, den Tienne plots naar het plafond keek en zei: "Ik zie het, ik zie het", dan mocht je voor honderd procent zeker zijn, dat hij het in zijn totaliteit zag en dat het nadien door iedereen mocht gezien worden. De ene keer drapeerde hij de muren van ons lokaal met parachutes, versierd met propellers, een andere keer kreeg hij een boomkweker zo ver dat hij het centrale gedeelte van het lokaal, omtoverde in een bloemenveld, kompleet met fonteinspuitend cherubijntje. Voor iedere tentoonstelling die hij mee hielp organiseren, bracht hij een origineel totaalproject naar voor.

Nog even vermelden dat, na de afbraak van onze tentoonstelling van 1974, François en Jef alle medewerkers, in ons lokaal, trakteerden op een soupeetje mosselen met friet.

Wanneer het precies was, herinner ik me niet meer, maar op een gegeven moment boterde het niet meer tussen de twee cafébazen (twee meesters, weet je). Jef ging en François bleef. Voor ons veranderde niets, de sfeer bleef even goed, de smakelijke attenties bij de avondlijke consumpties ook.

Sedert we het lokaaltje bij Pierre Dierickx in gebruik hadden genomen, was ons ledenaantal gestaag gestegen. Zo vond ik voor oktober 1969 een cijfer van 493, cijfer dat me wel een beetje sceptisch laat staan (dubbele telling of de euforie van het late vergaderuur?).

In 1982 begonnen de zaken moeilijker te gaan voor François. Er was een algemene prijsstijging (de huur voor het café, de elektriciteit, water en gas), die hij natuurlijk ook naar ons gedeeltelijk moest doorschuiven. Op de bestuursvergadering van 7 januari 1983 werden we geconfronteerd met een onmogelijke situatie: François verhoogde de te betalen maandelijkse onkosten voor huur, verwarming e.d. van 4.000 Bef naar 7.000 Bef. En we hadden 1982 afgesloten met een batig resultaat van 2.611Bef.............

Het was overduidelijk dat we, onder die omstandigheden, het lokaal in zijn bestaande vorm niet verder konden open houden. De conclusie was niet moeilijk te trekken: indien we wilden overleven, moesten we daar dringend weg. Spijtig feitelijk, want we hadden twaalf jaren in een uitstekende verstandhouding met François kunnen samenwerken. Zijn geduld met onze tekortkomingen verdient zelfs speciaal vermeld te worden.

Soit, we stonden op de wip en we hadden slechts twee oplossingen:

ofwel deden we al onze rommel in het lokaal weg en bleven we er nog enkele jaren vegeteren, zoals we jaren hadden mogen vegeteren in het Schaliëndak, tot de onopgemerkte uitdoving zou volgen,

ofwel zochten we een nieuw lokaal dat onze uitgebreide karavaan kon herbergen.

Op een speciale vergadering, waarop de kern van de leden was uitgenodigd, werd zonder probleem voor de tweede oplossing gekozen

Het was natuurlijk niet evident om een plaats te vinden waar we met heel ons nest, met alle hebben en houden naartoe konden. Meer dan veertig aquariums, een goed voorzien materiaalkot, een bibliotheek, alle mogelijke rommel die we onder de bakken en op het zoldertje "geklasseerd" hadden, al die dingen waar ik zelfs nu niet meer aan denk. We hadden veel ruimte nodig, want om financieel leefbaar te zijn, moesten we in het nieuwe lokaal de "tap" in eigen handen houden.

Een eerste locatie in de vroegere St.Antoniusschool aan de Vital Decosterstraat in Leuven, werd vlug afgeschreven. De beschikbare ruimten waren tot in het dak, een ruïne. Nee dus.

Wie afkwam met de vroegere gebouwen van Marie Thumas aan de vaart, herinner ik me niet meer juist (de Rik, de Jos?), maar het was alleszins raak. De beschikbare plateau’s waren wel een betonnen woestijn, maar dat betekende ook dat het rommelvrije, open ruimten waren, die lagen te wachten op ons gedurfd initiatief. Het werk dat hier moest gedaan worden, was een lachertje in vergelijking met de school. Alles in stevig beton en de eigenaar De Pauw, zou de scheidingsmuren aanbrengen die we nodig hadden. Wij moesten zelf natuurlijk wel een vloer leggen, een zoldering steken, water, gas en elektriciteit binnen brengen. Twee bestuursleden, Jos Heens en Roger Delvaux, werden aangeduid als de leiders van de werkgroep "Lokaal 1984". We namen een optie op een ruimte van 150 m² en konden starten. Enfin, we zouden kunnen starten hebben indien we geld gehad hadden. En dat hadden we niet!

Jacques Koopmans

De Siervis Leuven