Vreemde vogels

Afdrukken

De moderne mens denkt nogal vlug, dat hij in staat is om van de wereld zijn eigen tuin van Eden te maken. Daarom introduceert hij overal planten en dieren, die er, zoals achteraf blijkt, helemaal niet thuishoren. De onderliggende gedachte is meestal dat hij hiermee zijn rijkdom gaat vergroten. Erger nog is het als hij de illusie koestert een grootse daad te hebben gesteld, waarvoor de mensheid hem later dankbaar zal zijn.

De nefaste gevolgen van zo een ingreep, laten zich verrassend snel voelen. De Engelsen hebben uit Afrika mangoesten ingevoerd, om in India de theeplantages vrij te maken van cobra’s. Deze kleine, felle roofdiertjes zijn niet immuun voor slangengif, maar ze zijn zo snel en wendbaar dat een slang meestal de kans niet krijgt om hen te bijten. De mungo’s hebben niet alleen de cobra’s opgeruimd, maar hebben meteen ook de hele inheemse fauna, die ze de baas konden, een kopje kleiner gemaakt.

Van de halsbandparkieten, waarvan er al enkele honderden in Brussel huizen, weet niemand exact waar ze vandaan komen. Zijn ze bij een handelaar ontsnapt? Heeft iemand, die ze beu was, ze gewoon aan de deur gezet? Feit is, dat ze er gretig de broedplaatsen van onze inheemse vogels inpalmen en zo een gevaar vormen voor ons vogelbestand.

In het Zoniënwoud vermenigvuldigen de Koreaanse grondeekhoorns zich aan een enorm tempo en drijven hierdoor de inlandse rosse eekhoorn in de verdrukking. Roodwangschildpadjes, die ooit gewonnen werden op de kermis worden, als ze te groot worden, achteloos in een parkvijver gedumpt. Omdat onze winters al maar zachter worden, overleven ze moeiteloos en vernietigen er in een mum van tijd het volledige visbestand en vormen ze bovendien een ernstige bedreiging voor de al zeldzame Europese moerasschildpad.

Ondoordacht uitzetten kan ook nare gevolgen hebben. In de warmere staten van de VS moeten brandweerlui geregeld de riolering vrijmaken van kaaimannen. Zogezegde "liefhebbers" spoelen ze, als enkele maanden oude baby’s, door de WC. In de afvoerkanalen vinden ze echter al wat ze nodig hebben om groot en sterk te worden en groeien uit tot een publiek gevaar.

Ook tropische vissen worden overal door liefhebbers uitgezet. Zo kan je nu occasioneel piranha’s vangen in de vaart of guppen en zwaarddragers in het koelwater van elektriciteitcentrales.

Andere introducties gebeuren op een pseudo-wetenschappelijke wijze die, zo blijkt later, op een volledig fiasco uitdraaien. Denk hierbij maar aan de reusachtige Nijlbaars, die uitgezet werd in het Malawimeer, om de plaatselijke bevolking te voorzien van de nodige proteïnes. Niet alleen beweert de plaatselijke bevolking dat deze Nijlbaars niet te vreten is, maar bovendien heeft deze enorme rover tussen de endemische soorten zodanig huisgehouden, dat er op enkele jaren tijd ettelijke soorten volledig uitgestorven zijn.

In "das Aquarium" van september 2003 las ik over dit gegeven nog een interessant artikel, dat geschreven werd door Prof. Hartmut Greven en bioloog Hans Joachim Scheffel.

Hieruit blijkt dat, aan de Oostkust van Spanje, de natuurbeschermers zich grote zorgen maken over het voortbestaan van Aphanius iberus en Valencia hispanica, twee killivissen, die er van oudsher leven.

Blijkbaar wordt hun voortbestaan bedreigd door Gambusia holbroocki en Gambusia affinis. Deze tandkarpertjes, waarvan de mannetjes een lengte bereiken van 3cm en de vrouwtjes 6,5cm groot worden, stammen feitelijk uit Noord-Amerika. Ze werden, net als de Guppy, in verschillende werelddelen uitgezet om de muggenlarven te decimeren en om zo te helpen malaria op een natuurlijke manier te bestrijden. Met dit doel voor ogen, werden ze ook aan de noordkust van Spanje uitgezet. Uit onderzoek blijkt nu dat de Gambusia’s op drie manieren het voortbestaan van de endemische soorten beïnvloeden: het zijn voedselconcurrenten, ze eten het jongbroed van die visjes en ze zijn veel agressiever.

Een Spaans team, onder leiding van P. A. Rincon, heeft zich over dit probleem gebogen. In de omgeving van Valencia hebben ze proeven gedaan in bakjes van 28l die in de natuur werden opgesteld en in netkooien van 80x80x80cm die in een 30cm diepe vijver werden opgehangen en die bovendien rijkelijk voorzien waren van planten.

In de aquaria leden zowel de jonge als de volwassen exemplaren van zowel Aphanius iberus (5cm) als van Valencia hispanica (6 tot 8cm) onder de agressie van Gambusia holbrooki. De jongen van beide soorten en de volwassen exemplaren van Valencia hispanica waren duidelijk verzwakt door onvoldoende voedsel. Meestal zijn het Valencia hispanica en de Gambusia’s die elkaar beconcurreren.

De Aphanius iberus, die zich meestal in dieper water beweegt, heeft minder last van de Gambusia’s. In de netkooien, die in de vijver opgesteld waren, werd de bevolking van de Aphanius iberus toch tot 70% gereduceerd. Ze bleven ook 8% kleiner dan diegenen, die in die netkooien verbleven, waarin er geen Gambusia’s rondzwommen. De Valencia hispanica overleefde nauwelijks in de netkooien, waarin ook Gambusia’s zaten, deels ook omdat ze zelf agressief zijn tegenover soortgenoten en ook kannibalisme vertonen tegenover hun eigen jongbroed.

Bij stijgende temperaturen en een kleiner voedselaanbod werd vastgesteld dat de grotere Gambusia’s, die ook groter in aantal zijn, agressiever werden.

Verder onderzoek zal dienen uit te wijzen of andere ecologische factoren zoals zoutgehalte, uitgestrektheid van het vindgebied en de aanwezigheid van bijzonder grote Gambusiawijfjes ook een rol spelen.

Wellicht zullen de inlandse soorten beschermd moeten worden. De vraag is natuurlijk: hoe?

Beste mensen, als jullie vreemde diersoorten kwijt willen, neemt dan a.u.b contact op met organisaties die zich over deze creaturen ontfermen en dump ze zeker nooit in een milieu, waarin ze niet thuishoren.

Karel Fondu,
De Siervis Leuven