Thayeria boehlkei

Afdrukken

Dit karperzalmpje stamt uit het Amazonegebied en meer bepaald uit Obidos, waar het te vinden is langs de dichtbegroeide oevers. Dit visje werd voor het eerst in 1935 ingevoerd en was meteen populair. Dit dankt hij waarschijnlijk aan zijn bizarre tekening, aan de wondere manier waarop hij in het water stilstaat en natuurlijk ook aan het feit dat hij zeer gemakkelijk te houden is.

De Thayeria boehlkei was tot 1957 bekend als T. obliqua, wat ik persoonlijk een betere naam vond. Thans beweren ichtyologische speurneuzen dat het wel eens zou kunnen gaan om twee verschillende soorten. Hoe ze het beestje willen noemen, maakt niet zoveel uit. Wat als een paal boven water staat, is dat dit visje een speciale aantrekkingskracht heeft.

Het is zilverachtig en langgerekt en is opgesmukt met een zwarte lengtestreep, die begint achter het kieuwdeksel en die doorloopt tot in de onderste staartlob. De rugzijde is vanaf de rugvin tot in de bovenste staartlob geelkoperkleurig. De onderkant van de gitzwarte dwarsband is afgelijnd met een koperkleurig biesje dat de onderste staartvinlob afboordt. De rug- en aarsvin worden met een wit boordje omzoomd. Het oog heeft een goudkleurige iris. Wanneer het visje zwemt, ligt het lichaam gewoon horizontaal, maar als het stilstaat neemt het lichaam een schuine (obliqua) stand aan, wat door de niet-haaks uitlopende zwarte dwarsband nog geaccentueerd wordt.

Dat de aquariaan niet alleen creatief uit de hoek kan komen bij het inrichten van zijn bak, maar ook fantastische Nederlandse namen kan verzinnen blijkt uit de originele toenamen die hij bedacht voor dit visje. Onze noorderburen noemen hem de hockeystick of het poothoutje. Wij noemen hem het pookje of, zoals ze het in Leuven zo mooi zeggen, " ne keiterook".

Het pookje is een vreedzaam visje, dat we in een groepje van 8 of 10 exemplaren houden. Ze houden van kalme medebewoners en je zal hen meestal in de middenste, soms ook in de bovenste waterlagen aantreffen. Omdat ze wel eens boven het water uit durven te springen, geef ik je de raad je bak af te dekken met dekruiten. Ze stellen, net als zoveel zalmen, prijs op een dichte randbeplanting, waarin fijnbladerige planten niet mogen ontbreken. Wil je hem op zijn best zien, dan geef je hem een donkere bodem en dim je het licht door het aanbrengen van drijfplanten. Dan ga je plots de rug groenachtig zien oplichten en de buik rosarood zien glanzen.

Het poothoutje stelt geen speciale eisen aan het water, maar doet het toch beter in kalkarm water. Bij een temperatuur van 22 tot 25° C voelt hij zich in zijn sas. Inzake voeding is hij niet kieskeurig en hij eet zowel droog als levend voer. Fruitvliegjes zijn zijn lievelingskost. Die plukt hij met zijn profijtig bekje van het wateroppervlak. Ook watervlooien zijn voor hem een delicatesse.

Het geslachtsonderscheid is vlug gemaakt. De wijfjes zijn, net als bij ons, ronder van vorm en zijn, anders dan bij ons, iets groter dan de mannetjes. Om te kweken neem je het meest volumineuze vrouwtje en zet het met het mooiste mannetje in een kweekbakje. Voorzie een legrooster, want de niet kleefkrachtige geelbruine eitjes, die meestal afgezet worden tussen de fijnbladerige planten, vallen naar de bodem. Daar worden ze door het kweekstel ijverig opgezocht en gretig opgepeuzeld. De eitjes zijn lichtgevoelig, dus is het afschermen van het kweekbakje een noodzaak.

De visjes zijn zeer productief en kunnen over een paringsperiode van 5 tot 8 weken maar liefst om en bij de 2000 eitjes afzetten. De jongen komen na één dag al uit en zwemmen dadelijk rond. Bij de juiste verzorging groeien ze als kool en na een maand vertonen ze al de karakteristieke zwarte band.

Het pookje valt op door zijn eenvoud. Ik hoop dat dit zeer decoratieve visje nog lang in onze bakken zal rondzwemmen en nog jaren onze interesse zal wegdragen.

Karel Fondu

De Siervis Leuven