wie is online

We hebben 8 gasten en geen leden online

Login/Registreren

Polls

Welk type lezing wil je liefst bijwonen

Reisverslagen - 7.4%
Aquariumplanten - 22.2%
Gezelschapsvissen - 37%
Cichliden - 29.6%
Vijver - 3.7%

Aantal stemmen: 27
De stemmen voor deze enquête is afgelopen on: juni 30, 2023

Muilbroedende Betta's

Afdrukken E-mail

De meeste muilbroedende soorten van het geslacht Betta worden nog maar sedert enkele tientallen jaren ingevoerd. Je zal ze ook nooit massaal in de handel aantreffen. De reden hiervoor ligt voor de hand. Ze hebben geen prachtige kleuren en geen wondermooi vinnenstelsel. Hierdoor brengt de gewone liefhebber maar weinig interesse op voor deze visjes en worden ze slechts met mondjesmaat ingevoerd.

De muilbroedende Betta's komen voor in Zuid-Oost Azië en dan vooral op het eiland Borneo. Ze worden meestal gevangen in schaduwrijke beken, die in het regenseizoen krachtig stromen. Meestal leven ze er verscholen onder de overhangende oevervegetatie. Omdat het water stroomt, stijgt de watertemperatuur er niet boven de 25° C. Het water is er lichtzuur en eerder zacht. Als in het droge seizoen de beken droogvallen, troepen de vissen samen in de overblijvende poelen. De meeste soorten kunnen ook in dit relatief verontreinigd water overleven. Het labyrint is bij deze soorten wel aanwezig, maar het is minder ontwikkeld. Het speelt blijkbaar een secundaire rol en wordt slechts sporadisch gebruikt. De kieuwen daarentegen zijn goed ontwikkeld en zorgen voor het grootste gedeelte van de benodigde zuurstof.

Als we een aquarium voor deze Bettasoorten willen inrichten, zullen we trachten hun natuurlijk biotoop na te bootsen. We bieden hun een ruim aquarium met een goede randbeplanting en om bij hen het idee te wekken van overhangende vegetatie, laten we drijfplanten zorgen voor diffuus licht. De bodem houden we donker, om het coloriet van de visjes zo goed mogelijk te ondersteunen. Het water moet kristalhelder zijn. Sommige auteurs zweren bij lichtzuur water, met een pH-waarde van 5,2 tot 6,8 en een hardheid van 12°dGH. Anderen raden aan ze te houden in een ietsje harder water, wat de kans op stip zou verkleinen. De temperatuur houden we tussen de 22 en de 25°C. In tegenstelling tot de schuimnestbouwers, die geen prijs stellen op een grote waterbeweging, verlangen deze muilbroedende soorten juist wel een horizontale stroming. Inzake voeding zijn ze, na gewenning, niet kieskeurig. Ze geven uiteraard de voorkeur aan levend voedsel, zoals rode en witte muggenlarven, maar ook droogvoer wordt zonder mopperen verorberd.

Als typevoorbeeld van de muilbroedende neem ik de Betta simplex. Niet omdat hij, zoals zijn naam laat vermoeden een zeer eenvoudige jongen is, maar omdat er toevallig in het december- en januarinummer 2002 van het Duitse vakblad Aquaristiek een interssant artikel over deze vis stond van Hansjurgen Dieke, waaruit ik nuttige informatie kon puren.

De Betta simplex komt uit Thailand en wordt 6 cm groot. Inzake watersamenstelling stelt hij geen specifieke eisen en bij een temperatuur van 25° C voelt hij zich opperbest. Ook wat zijn voeding betreft, doet hij in het geheel niet moeilijk.

Zijn lichaam is langgerekt en zijdelings weinig samengedrukt. De grondkleur is olijfgroen tot paarsbruin. Zijn snuit is een weinig toegespitst met een grote opwaarts gerichte mondopening. Vanuit de bek loopt er een zwarte streep door het oog tot achter het kieuwdeksel. De rugvin van het mannetje is ver naar achter geplaatst. Ze wordt afgezoomd met een blauwgroen biesje. De basis is tamelijk kort en de middelste stralen zijn het langst. De staartvin is matig groot en afgerond. Ze wordt afgeboord met een zwart bandje, waarin groenblauwe spatjes uitmonden. De aarsvin is groot en loopt door tot op de hoogte van de staartwortel. Zij is goudkleurig aan de basis, wordt dan doorspekt tussen de vinstralen met blauwpaarse vlekjes, die uitmonden in een zwarte zoom, die op zijn beurt afgeboord is met een wit lijntje. De buikvinnen zijn keelstandig, zijn lang uitgegroeid en eindigen op een wit stipje. Het wijfje is iets kleiner maar heeft een dikkere buikpartij. Haar grondkleur is vaal lila. De rugvin en de aarsvin zijn merkelijk kleiner dan bij het mannetje.

Om de visjes voor te bereiden op de kweek worden ze goed doorvoederd met rode en witte muggenlarven. Als het wijfje een dik buikje krijgt, is de tijd aangebroken om een kweekje op te zetten. Je brengt een koppeltje over in een bakje van 20 l. Je legt er enkele drijfplanten in, voert de temperatuur op tot 26 of 27 ° C en wacht af. Het mannetje zal waarschijnlijk, na het bakje te hebben verkend, met openstaande kieuwen op het wijfje toezwemmen om haar te imponeren. Wanneer ze er klaar voor is, vinden er eerst een paar schijnparingen plaats. Als het menens wordt, beginnen de partners langzaam rond mekaar te zwemmen. De kringen worden alsmaar kleiner, tot het wijfje uiteindelijk door het mannetje omstrengeld wordt. Het wijfje staat in een loodrechte houding en wordt bij de omstrengeling iets horizontaal gedraaid. De kop van het mannetje wijst naar boven. Zijn staartvin rust op de bodem en vormt er als het ware een kommetje. De door het wijfje uitgestoten eitjes, die naar de bodem zakken, belanden hier keurig in. Het wijfje gaat de eitjes oppikken en spuwt ze vervolgens voor de muil van het mannetje, die ze één voor één in de mond neemt. Zij gaat door met hem eitjes toe te spuwen, tot zijn bek propvol zit. Het mannetje probeert door kauwende bewegingen zoveel mogelijk eitjes in zijn muil op te slaan. Als er werkelijk geen meer bij kunnen, worden de resterende eitjes door het wijfje opgepeuzeld. Het mannetje trekt zich nu terug en gaat vlak onder het wateroppervlak en onder beschutting van de drijfplanten postvatten. Het wijfje trekt de wacht op in zijn omgeving en is bereid, om iedere vis die in zijn buurt zou komen, hardnekkig te verjagen..

Na vijftien dagen komen er, uit de inmiddels uitgezakte muil van het mannetje, 30 tot 40 jonge visjes te voorschijn. Ze zijn al 5mm groot en eten onmiddellijk Artemianaupliën en azijnaaltjes. Na een week kunnen ze al Grindalwormpjes en gezeefd slootvoer naar binnen spelen. Nu breng je ze best over in een grotere bak. Bij een goede voedering en een regelmatige waterverversing van één derde van het water per week, zijn de jongen na acht maanden volwassen. In het begin kan je best zwak filteren over een sponsfilter. De jongen worden zo niet meegezogen en dienen geen energie te verbruiken om "op de been" te blijven.

Als je muilbroedende Betta's koopt, neem je best één wijfje en twee mannetjes. Terwijl het eerste mannetje, met volle mond geduldig afwacht tot zijn kroost uitzwermt, kan je het vrouwtje, dat ondertussen nieuw kuit heeft aangemaakt, bij het tweede mannetje zetten om een nieuwe kweek op te starten. De tijd dat het mannetje de eitjes en de jongen in zijn muil koestert, neemt hij geen voedsel tot zich. Het gebeurt wel meer dat het mannetje, totaal verzwakt, sterft.

Buiten de Betta simplex worden er af en toe nog andere muilbroedende soorten aangeboden. Zo zal je misschien ook Betta akarensis, Betta pugnax, Betta balunga of Betta prima op de kop kunnen tikken. Ze vertonen alle dezelfde leefwijze en hebben een gelijkaardig paargedrag.

Met deze reeks artikels heb ik enkele geslachten uit deze omvangrijke familie der Anabantidae voor het voetlicht geplaatst. Onze vriend Jaak Koopmans heeft beloofd om, in een volgend artikel, de geslachten Trichogaster en Trichopsis uit deze familie in de schijnwerper te plaatsen.

Dus…… "lichten uit, spots aan !!!"

Karel Fondu
De Siervis Leuven