wie is online
Login/Registreren
Polls
Welk type lezing wil je liefst bijwonen
Aantal stemmen: 27
Een Afrikaans kleurenwonder
Een Afrikaans kleurenwonder
Eén van de mooiste dwergcichliden die ik ooit heb kunnen houden was ongetwijfeld dit West-Afrikaanse kleurenwonder. Het was bij één van mijn bezoekjes aan een bevriend handelaar dat ik deze dieren voor het eerst mocht aanschouwen. Ik had hem een aantal van mijn nakweek-dieren bezorgd en zoals bij elk bezoek speurde ik dan al zijn bakken af op zoek naar iets dat me interesseerde. Ik was er samen met een Nederlandse collega dwergcichlidenliefhebber en de aquaria werden grondig bekeken. De bakken stonden in vier rijen boven mekaar en waren slechts karig verlicht. In één van de aquaria op de bovenste rij zag ik plots een vis verschijnen die me aan Pelvicachromis humilis deed denken. Van op de grond waren de dieren echter moeilijk te zien en daarom werd er al gauw een laddertje bijgehaald. Er bleken nog vier vissen in de bak aanwezig, gelukkig zelfs twee koppeltjes. En hoewel de dieren niet op kleur waren was er een duidelijk verwantschap met Pelvicachromis humilis merkbaar. Aan de vorm van de vis was duidelijk te zien dat ze tot dezelfde groep behoorden maar ik kon ze niet thuisbrengen als één van de mij bekende kleurvormen. Er werd niet getwijfeld en de dieren werden uitgeschept en meegenomen. Er werd eerlijk gedeeld en zodoende ging één koppeltje met mij mee naar België en het andere ging mee met Jos en bleef dus op Nederlands grondgebied.
Bij de voorbereiding van dit artikel nam ik dan ook contact met Dr. Jos Snoeks, curator van de enorme ichthyologische verzameling van het museum. Hij bevestigde me inderdaad de aanwezigheid van de specimen uit de Bandi-rivier en zou proberen nog wat extra informatie te vinden wanneer er de gelegenheid voor zou zijn. Het bleef korte tijd stil tot er plots een e-mail kwam vanuit het Afrika-museum. Blijkbaar waren ondertussen zowel de Bandi I als de Bandi II, door de Oostenrijkse ichthyoloog Anton Lamboj, beschreven. Sinds maart 2004 gaat de Bandi I door het leven als Pelvicachromis signatus en de Bandi II werd Pelvicachromis rubrolabiatus gedoopt. Bij deze dan ook mijn dank aan Dr. Snoeks voor de verstrekte informatie.
Beide soorten komen voor in Zuid-West Guinea in het bassin van de Kolenté-rivier in het grensgebied met Sierra Leone. Mogelijks komen de dieren er sympatrisch (een geleerde term voor “samen op dezelfde plaats”) voor. De eerdere naamsaanduiding Bandi duidt op de Bandi-rivier die een zijstroom is van de Kolenté.
Beide soorten zijn onderling vrij eenvoudig te onderscheiden. Bij Pelvicachromis signatus hebben de vrouwtjes twee zeer karakteristieke vlekken. Eén zwarte vlek bevindt zich op de staartwortel en de andere bevindt zich in het achterste gedeelte van de rugvin. Het mannetje heeft deze staartwortelvlek niet maar heeft dan weer meerdere zwarte vlekken in de rugvin. Pelvicachromis rubrolabiatus heeft deze vlekken niet en is ook kleurrijker.
Ondertussen had mijn koppeltje al enkele weken in quarantaine doorgebracht en zo te zien waren ze goed gezond. Na wat gewenning namen ze bijna alle aangeboden voedsel aan en ze gingen er dan ook zienderogen op vooruit. De magere buikjes verdwenen en hoewel de bak zeer spaarzaam was ingericht werden de kleuren steeds mooier. Het koppeltje kwam goed overeen en trok geregeld samen door de bak. Van dreigen of vechten heb ik alleszins niets kunnen merken. Na enkele weken heb ik de dieren dan overgebracht naar een ingericht aquarium van 70cm lengte bij 50cm diepte. Op de bodem lag bleek fijnkorrelig zand en de bak was ingericht met veel kienhout, javavaren en anubias. Gezien alle Pelvicachromis-soorten holenbroeders zijn werden er ook enkele mogelijke broedplaatsen voorzien in de vorm van een halve kokosnoot en door opeengestapelde stenen. Net zoals de quarantaine bak was ook dit aquarium gevuld met zuiver regenwater maar hier had ik wat turf in het filter aangebracht waardoor het water wat werd aangezuurd. En blijkbaar hielden ze daar wel van want nog geen dag na het overplaatsen gingen alle kleurregisters open. Het mannetje heeft een beige / lichtbruine grondkleur met zeven duidelijke bruine dwarsbanden. Op de kieuwdeksels bevinden zich enkele wormachtige blauwiriserende vlekken, en dit alles is overgoten met een roze-rode gloed. Daarbij is het rood intens aanwezig op de lippen de staart- en aarsvin en het achterste gedeelte van de rugvin. De soort heeft trouwens zijn naam te danken aan deze rode lippen. Rubrum is immers latijn voor rood en labiatum staat voor lippen. Het vrouwtje heeft dezelfde beige grondkleur maar bij haar normale kleurpatroon zijn de dwarsbanden nagenoeg niet zichtbaar. Haar buikje is roze van kleur en naarmate de dieren meer baltsen en de eiafzetting nadert wordt het lichtroze steeds intenser. Het contrasteert dan schitterend mooi met de felgroen iriserende kop en keelbereik. Bij heel dit kleurenpalet is het zwarte vlekje in de rugvin misschien een detail maar het is wel een gemakkelijk herkenningspunt van deze soort. Maar kortom, zoals u zelf kan merken, zijn deze dieren echte kleurenwonders.
Bij het baltsen toonde het vrouwtje steevast haar blinkend roze buikje aan het mannetje door met gekromd lichaam voor hem te gaan staan. Reageerde hij niet onmiddellijk dan zwom ze met korte bewegingen heen en weer voor zijn neus om zich in al haar pracht te laten bewonderen. En uiteraard laat zo’n jong mannetje zich dan niet onbetuigd en reageert met wijd openstaande vinnen en gespreide muil sidderend op de verleidingen van het vrouwtje. Het was spannend om te zien hoe de dieren helemaal opgewonden raakten en zelfs niet meer reageerden op het flitslicht van de camera. Dit schouwspel heeft ruim een week aangesleept vooraleer het vrouwtje her en der verschillende holen begon uit te graven. Ze dook het hol in, nam wat zand in de muil en spuwde het vlak voor de ingang weer uit. Zodoende lagen er na enkele dagen noeste arbeid overal hoopjes zand voor de holen. Ze had echter een duidelijke voorkeur voor een hol dat gevormd werd door een halve kokosnoot. Ze vertoefde het merendeel van de tijd in dat hol en het werd ook veel meer uitgegraven dan de andere plaatsen. Het mannetje nam helemaal niet deel aan de deze huwelijksvoorbereidingen. De dieren baltsten mekaar tijdens deze “graaf”periode nog wel aan maar veel minder intens dan voordien. Tot plots het vrouwtje het mannetje weer zeer fel ging benaderen en aanbaltsen en telkens wanneer het mannetje reageerde zwom ze vlug weer terug naar de noot. Op die manier probeerde ze het mannetje naar de broedruimte te lokken en het duurde dan ook niet lang meer voor er eitjes werden afgezet op het plafond van de holle ruimte. Afwisselend doken het mannetje en het vrouwtje de kokosnoot in en terwijl de ene binnen zijn ding deed stond de andere buiten vlak voor de ingang vol ongeduld op wacht. Na ruim een uur was de afzetting voorbij en met wat moeite kon ik de vaalgele eitjes aan het plafond zien bengelen. Sindsdien kwam het vrouwtje de noot niet meer uit en het mannetje verdedigde de ruime omgeving tegen de enkele zalmpjes die ook in het aquarium vertoefden. Aanvankelijk leek alles goed te gaan maar na drie dagen was er duidelijk iets mis. Het vrouwtje hield zich niet meer op in het broedhol en ze was ook haar felle kleuren kwijt. Van enige strijd binnen het koppel was er geen spoor maar het was overduidelijk het einde van deze kweekpoging. Op zich geen reden tot teleurstelling want het gebeurt wel vaker dat cichliden hun eerste legsels opeten uit onwetendheid, door stress of nog andere factoren. Gelukkig ging het vrouwtje na enkele weken opnieuw kuit aanzetten en er kwam ook een tweede legsel maar helaas opnieuw met dezelfde afloop. Gelukkig bleef het koppel onderling vreedzaam en ik was er dan ook van overtuigd dat het de volgende keer wel zou lukken. Maar voor het tot een derde legsel kwam vond ik op een ochtend, totaal onverwacht, het mannetje dood in de bak. Er waren geen bijtwonden te zien noch bij het mannetje noch bij het vrouwtje en ik heb er dan ook nog steeds het raden naar wat de oorzaak is geweest.
Met de ijdele hoop nog ergens een mannetje op de kop te kunnen tikken heb ik in de weken daarna ettelijke aquariumzaken bezocht en gecontacteerd maar helaas zonder resultaat. Ik vreesde al dat de weduwe wel voor de rest van haar leven eenzaam en alleen zou blijven tot ik er plots weer aan dacht dat er bij Jos in Nederland nog een koppeltje rondzwom. Onmiddellijk de beste man gebeld en korte tijd later heb ik mijn weduwe, die ondertussen weer flink kuit had aangezet, naar Nederland gebracht. Het was weliswaar geen leuk afscheid maar het welzijn van de dieren primeert nu eenmaal.
En het heeft geloond want enkele weken later belde Jos me met de boodschap dat ik peter was geworden van een schooltje Pelvicachromis rubrolabiatus. Mijn weduwe had met zijn mannetje voor nakomelingen gezorgd. Dus uiteindelijk werd het toch nog, zij het dan een internationaal, happy end.
Mocht je de dieren ooit tegenkomen moet je zeker eens een poging wagen. Ze zijn al bij al niet zo moeilijk te houden en te kweken. Het is belangrijk ze zacht en lichtzuur water te geven dat je door regelmatige waterverversingen kwalitatief goed houdt maar verder stellen ze geen bijzondere eisen. Zij belonen je dan op hun beurt met hun schitterendste kleuren. Helaas worden alle soorten uit de Pelvicachromis humilis groep uiterst zelden aangeboden, zeker deze kleurvorm. Ze vinden is al een kunst op zich.
Bruno Magis,
De Siervis Leuven