wie is online

We hebben 9 gasten en geen leden online

Login/Registreren

Polls

Welk type lezing wil je liefst bijwonen

Reisverslagen - 7.4%
Aquariumplanten - 22.2%
Gezelschapsvissen - 37%
Cichliden - 29.6%
Vijver - 3.7%

Aantal stemmen: 27
De stemmen voor deze enquête is afgelopen on: juni 30, 2023

Apistogramma gibbiceps

Afdrukken E-mail

Toen ik enige tijd geleden bij een bevriend kweker/groothandelaar kwam, was er net een zending wildvang Apistogramma’s toegekomen. De dieren verbleven in een kaal aquarium van ongeveer een meter lang. De zending bestond voornamelijk uit Apistogramma uaupesi, maar er zwommen ook een paar dieren tussen die zeer sterk op Apistogramma meinkeni leken, alsook een trio Apistogramma gibbiceps. Aangezien het hier om drie soorten ging die men niet zomaar elke dag in de handel tegenkomt, was mijn interesse zeer snel gewekt. Toen ik dan ook nog hoorde dat ik zomaar kon uitvangen wat ik wou, was de autorit van 300 kilometer vlug vergeten. Van elke soort belandde dan ook een trio of twee koppeltjes in een zakje.

Thuisgekomen werden ze eerst voor korte tijd in quarantaine geplaatst en ondertussen werd de literatuur nog eens grondig uitgepluisd. Hieruit bleek dat Apistogramma gibbiceps voorkomt in Brazilië, meer bepaald in het Rio Negro gebied. De soort werd in 1969 door Meinken beschreven. Hierbij verwijst de naam gibbiceps naar de voorhoofdsbult die bij volwassen mannetjes kan voorkomen maar zeker niet soortspecifiek is. Wel typisch is de brede zwarte langsband die van aan het oog tot in de staart doorloopt. Een staartwortelvlek is niet aanwezig. Rondom een fel zwart gekleurde wangstreep bevinden zich enkele blauw iriserende vlekken. Zeer karakteristiek voor deze soort zijn de groepjes diagonale buikstrepen die naargelang de stemming ook als vlekken kunnen verschijnen. Mannetjes bereiken een lengte van om en bij de acht centimeter terwijl hun eega’s rond de vijf centimeter blijven hangen. Bij de mannetjes is tevens het tweede tot vierde membraan van de rugvin verlengd terwijl ook hun staart tweelippig is uitgegroeid. Bij de vrouwtjes daarentegen is de rugvin niet verlengd en blijft ook de staart rond, of hoogstens wat gestut bij grotere dieren. Zoals meestal bij Apistogramma’s is ook hier het mannetje mooier gekleurd. Zo zijn de membranen van de rugvin blauw gekleurd en afgewerkt met rood terwijl de wangen fel geel kunnen zijn. Het vrouwtje is eerder beige tot grijzig van kleur.

Met al deze informatie in het achterhoofd werd een kweekbak ingericht. Er werd zeer veel kienhout gebruikt en met een paar stenen en twee halve kokosnoten maakte ik wat schuil- en broedplaatsen. Verder werd het aquarium beplant met Javavaren, en aan het oppervlak dreef er wat eikenbladvaren. Aangezien het hier om wildvangdieren ging werd geprobeerd de natuurlijke waterwaarden te benaderen. Apistogramma gibbiceps is een typische zwartwaterbewoner. Zwartwater betekent zeer zacht en zuur water met een bruinachtige kleur. Deze bruine tint wordt veroorzaakt door grote hoeveelheden organisch afval die tijdens het regenseizoen in het water terechtkomen. De kweekbak werd dan ook gevuld met zuiver regenwater dat constant over turf werd gefilterd. Op deze manier bekwam ik een lichtbruin getint water met de volgende waarden: een hardheid kleiner dan één dH, een geleidbaarheid van circa 70mS en een pH van 5,5.

Na twee dagen werd een koppeltje Apistogramma gibbiceps samen met enkele Nannostomus beckfordi in het aquarium losgelaten, en na een paar minuten aarzelend rondzwemmen begonnen de dwergcichliden reeds hun nieuwe omgeving te verkennen. Enkele dagen later was aan hun houding te zien dat zij het steeds beter met mekaar konden vinden en dat de eiaflegging reeds in voorbereiding was. Zo begon het vrouwtje het plafond van een door een kokosnoot gevormd hol te poetsen en zand van in het hol naar buiten te dragen. Al het zand werd netjes voor het hol gedeponeerd, zodanig dat nog alleen zij, met wat wriemelende bewegingen in het hol kon. Toen ik de volgende dag thuiskwam stond het vrouwtje met een ingevallen buikje voor de kokosnoot. De eiafzetting was een feit. Met een zaklamp probeerde ik wat van de eieren te zien maar het vrouwtje ging midden in de toegang van het hol staan om dat te verhinderen. Met wat heen en weer schijnen kon ik uiteindelijk toch een glimp van de eieren opvangen. Deze waren felrood gekleurd en hadden een witachtig puntje. De kleur van de eieren zou sterk beïnvloed worden door het voer dat de vissen krijgen. Zo zag ik reeds legsels van Apistogramma gibbiceps die eerder licht roze van kleur waren. Het vrouwtje stond steevast in het hol de eieren te bewaken en te verzorgen. Zij verliet haast nooit de broedplaats tenzij om een nieuwsgierige Nannostomus de stuipen op het lijf te jagen of haar man duidelijk te maken dat zijn taak volbracht was en dat hij maar beter niet te dicht bij het legsel kon komen. Dit deed zij op een kordate, maar toch beleefde manier; er werd immers nooit gebeten. Hoewel haar broedzorg zeer intens was, had het vrouwtje haar broedkleed nog niet aangetrokken.

Na ongeveer 48 uur kwamen de eieren uit en vanaf toen werd de broedzorg wat minder nauwkeurig genomen. Zij bleef wel in de buurt van het nest maar waagde zich toch veel verder van het hol dan voorheen. Elke nacht daarentegen bracht ze bij haar kroost door. Na zes dagen begonnen de jongen aan hun eerste zwemoefeningen en plots was het vrouwtje in haar broedkleuren getooid. Ze was fel geel gekleurd met zwarte buikvinnen en de langsband veranderde in twee punten. De jongen zwommen in een klein wolkje om hun moeder heen die angstvallig de buurt in de gaten hield. Elke vis die het nog maar waagde naar de jongen te kijken werd verjaagd, behalve het mannetje. Deze werd tot op een tiental centimeter van de jongen geduld. Het jongbroed werd tweemaal daags met Artemia- naupliën gevoerd en bijna dagelijks ververste ik een vijfde van het water. Ondanks deze verzorging groeiden de jongen niet echt snel. Dit is voor Apistogramma gibbiceps echter normaal, deze jongen groeien nu éénmaal langzaam. Maar naarmate zij ouder werden gingen zij zich steeds meer door het aquarium verspreiden. Aangezien het vrouwtje het mannetje nog steeds niet in de buurt van de jongen duldde werd het na een drietal weken redelijk benauwd voor hem. Ik plaatste hem dan ook over in een ander aquarium om echtelijke ruzies en mogelijke beschadigingen te vermijden. Na ongeveer zes weken trokken de jongen volledig zelfstandig door de bak en toen werd ook het vrouwtje uitgevangen. Rond deze tijd veranderde ook de punttekening van de jongen in de karakteristieke langsstreep. Het nest bestond uit een zeventigtal jongen die vrij gelijkmatig opgroeiden. Reeds op jonge leeftijd gedroegen zij zich als rasechte Apistogramma’s. Met een grootte van twee centimeters stonden zij zich reeds druk te maken en tegen mekaar aan te baltsen om hun favoriete plekje te behouden. Na nog een aantal weken plaatste ik de ouders terug in een kweekbak en nog geen week later begon het hele scenario gewoon opnieuw. Voorwaarde voor een geslaagde kweek is zeer zeker de waterkwaliteit. Zacht en zeer zuur water is echt noodzakelijk. Bij een pH-waarde hoger dan zes werden bij mij nog wel eieren afgezet, maar werden er geen jongen meer geboren. Kortom, deze vissen stellen wel wat eisen, maar zijn door hun kleur, houding en vooral broedgedrag zeker de moeite waard.

Bruno Magis

De Siervis Leuven