wie is online

We hebben 16 gasten en geen leden online

Login/Registreren

Polls

Welk type lezing wil je liefst bijwonen

Reisverslagen - 7.4%
Aquariumplanten - 22.2%
Gezelschapsvissen - 37%
Cichliden - 29.6%
Vijver - 3.7%

Aantal stemmen: 27
De stemmen voor deze enquête is afgelopen on: juni 30, 2023

De kogelvis

Afdrukken E-mail

Een tijdje geleden was ik aangenaam verrast, nog eens enkele kogelvissen in het vissenassortiment van onze club aan te treffen. Maar wat mij nog meer verraste, was de snelheid waarmee ze de deur uitvlogen.

Ik weet natuurlijk wel dat deze visjes bekend staan als rabiate slakkenverdelgers. Maar ik meende mij ook te herinneren dat ze niet zo gemakkelijk te houden zijn en dat ze, als ze overleven en ontdekken dat de slakken op zijn, met evenveel appetijt aan de vinnen van hun medebewoners beginnen te knagen. Om mijn geheugen wat op te frissen, dook ik in mijn boeken.

De letterlijke vertaling van Tetraodon is viertandige en duidt op de snavelachtig vergroeide tanden in boven- en onderkaak. Die is in een linker- en een rechterhelft opgesplitst, waardoor je de indruk krijgt dat ze vier tanden hebben. In de volksmond worden ze kogelvis genoemd, omdat zij zich, door een vliezige uitzakking van de slokdarm, sterk kunnen opblazen met water of lucht. Stel je de kop van een belager eens voor, die zo een kogelvis belaagt en zijn prooi ineens tweemaal zo groot ziet worden. Die schrikt zich, bij manier van spreken, een aap en gaat er waarschijnlijk als een haas vandoor.

De meeste leden van de Tetraodontidae zijn zeebewoners. Een aantal vertegenwoordigers heeft zich geheel aangepast aan brakke kustwateren. Anderen overleven in volledig zoete binnenwateren, maar zoeken tijdens de paring opnieuw brakwatergebieden op. In gevangenschap blijkt, dat slechts enkele soorten bestand zijn tegen een meerjarig verblijf in zoet water.

Economisch gezien hebben deze vissen geen enkele betekenis, want in verscheidene organen en spierweefsels zit het dodelijke gif tetrodotoxine. In Japan mogen alleen koks, die certificaten kunnen voorleggen van een erkende fugu-school, het vlees van tetraodons bereiden. Als je dus in het land van de rijzende zon fugu gaat eten, vraag dan vooral naar de kok zijn diploma’s. Als hij die niet kan voorleggen, raak dan het eten niet aan en maak dat je wegkomt. Zestig procent van de visvergiftigingsgevallen in Japan zijn immers het gevolg van het onjuist toebereiden van koffervissen en kennen meestal een dodelijke afloop. Straatjongens in de tropen vinden de Tetraodon wel sympathiek. Ze gebruiken grotere exemplaren, die zich opgeblazen hebben, als voetbal, wat meteen duidelijk maakt dat zijn ventieltje zeer stevig sluit. Als aquariumvis wordt hij af en toe te koop aangeboden, maar een enorme populariteit heeft hij nooit bereikt.

De vakliteratuur leert ons verder dat Tetraodons allemaal voedselspecialisten zijn, waarvan het hoofdvoedsel in het aquarium bestaat uit slakken. Omdat slakken, die in vijvers of poelen leven, meestal behept zijn met parasitaire aandoeningen, laat je die dus beter waar ze zijn. Vaak zouden Tetraodons onverdraagzaam zijn voor andere medebewoners en hebben het dan vooral gemunt op die hun vinnen. Wat ze in het aquarium absoluut nodig hebben, is hard water en een regelmatige gedeeltelijke waterverversing. Je kan ze dus best houden in een aquarium, dat je speciaal voor hen inricht.

De meest bekende soorten zijn Tetraodon cutcutia (8cm), die afkomstig is uit India en het Verre Oosten, Tetraodon fluviatillis (15cm), die voorkomt in India en op de Sunda-eilanden, Tetraodon mbu (15cm), die stamt uit het stroomgebied van de Congorivier en Tetraodon palembangensis (20cm), die gevonden wordt in Thailand, Sumatra en Borneo. Tetraodon cutcutia komt voor in brakke kustwateren. Tetraodon fluviatillis kan het lang in een zoetwateraquarium uitzingen, maar moet, van tijd tot tijd, toch weer in brakwater worden overgebracht. De anderen leven in zoet water.

In zijn boek "Problemfische I" beschrijft Willy Jocher hoe hij Tetraodon lorteti (vroeger Tetraodon somphongsi) hield en kweekte. Hij richtte een ruime bak in met twee grote, van elkaar gescheiden steenformaties. De stenen werden zodanig opgestapeld dat er grote holle ruimtes ontstonden. Planten kwamen er aan de inrichting niet te pas. Deze zoetwaterkogelvissen, die uit Siam stammen en die een zestal cm groot worden, namen onmiddellijk enkele holen in beslag. De beide wijfjes confisqueerden de grootste onderaan. De twee mannetjes palmden er twee kleinere in, die iets hoger gelegen waren. Andere holtes werden wel geïnspecteerd, maar altijd keerden ze terug naar hun eerste woonst en verdedigen dit pand hardnekkig tegen indringers. Bij het voederen aten ze rustig hun deel op en waren absoluut niet agressief tegenover de anderen. In tegenstelling met wat de meeste auteurs beweren, waren W. Jocher zijn troetelkinderen zeker geen voedselspecialisten. Ze aten letterlijk alles wat hen voorgeschoteld werd. Ze werkten muggenlarven, tubifex, grote watervlooien, regenwormen, meelwormen, slakken, lever, runderhart en insecten naar binnen, maar hun lievelingsgerecht was mosselvlees en in kleine stukjes gesneden zoetwatervis. Als je hen deze delicatessen voorschotelt, zouden ze zich echt dood eten. Je moet dit voedsel dan ook met mondjesmaat toedienen. Wat ook opviel was, hoe ze plotseling van kleur konden veranderen. Zolang ze zich in hun grot ophielden vertoonden ze een donker vlekkenpatroon. Maar van zodra ze in het licht kwamen, was van hun schone tekening niets meer te bespeuren. Om het gebrek aan kleuren te compenseren, hebben ze wel bloedmooie rode ogen. W Jocher is er vast van overtuigd, dat koffervissen veel schuwer blijven, als je ze in een dicht beplant aquarium zou houden. Maar er is nog een reden om geen planten te gebruiken. Als de Tetraodons echt honger hadden, moesten de planten het ontgelden. In een experimenteel bakje, dat beplant was met enkele Vallisneria’s, een paar Crypto’s en een Echinodorus, werden vier jonge koffervissen ondergebracht. De vissen kregen geen eten. Wat gebeurde er? Na twee dagen waren de planten duchtig aangevreten en na vijf dagen bleef er zo goed als niets van over. Gedreven door grote honger, aten ze zelfs geblancheerde slabladeren.

Der Willy hield zijn beestjes op een temperatuur van 22°C. Het water had een hardheid van 6 tot 8 en een pH van 6,5. Om de veertien dagen verving hij een derde van de inhoud door op temperatuur gebracht leidingwater. Een grote buitenfilter zorgde er voor, dat het water kristalhelder bleef. Wanneer de temperatuur opgedreven werd tot 28°C en er tegelijkertijd water ververst werd, kregen de visjes vlinders in de buik en zat onze Oosterbuur gegarandeerd met een legsel eitjes opgescheept.

Het scenario was vrij eenvoudig. Het energieke wijfje joeg iedere vent, die te kort bij haar optrekje kwam, de straat uit. Ondertussen poetste ze, zoals Cichliden dat zo mooi doen, vlijtig haar vloertegels schoon. Dan pas mocht de vrijer binnenkomen en was het de bedoeling de eitjes, bij valavond, op de propere steen af te leggen. Op het hoogtepunt van hun extase verloren ze echter steevast ieder benul van ruimte en werden de eitjes, her en der, op de bodem en op de zijwanden afgezet. Zo een verliefd stel is zeer productief en kan gemakkelijk 300 à 400 eitjes op de mat leggen. Als de eitjes afgezet waren, probeerde het mannetje het wijfje uit haar huis te zetten. Dat bekwam hem niet goed, want met een paar flinke meppen werd hij naar buiten gewerkt. Omdat hij vrij vlug het nutteloze van zijn poging inzag, liet hij de zaken voor wat ze waren en keerde de goede vrede terug.

Na vijf dagen kwamen de vislarfjes uit het ei. De drie eerste dagen lagen ze hulpeloos op de bodem. Maar reeds na een week zwom het kroost over de bodem rond. Wanneer de oudjes het voedsel voor de kleintjes fijnmaalden, werd het water sterk vervuild. Om te vermijden dat de jongen door de filter zouden opgeslokt worden, werd over de hevel een sponsje geschoven. Het paar zwom nu continu door de bak. Hun woongrotten zochten ze niet meer op. Verwonderlijk genoeg vergrepen ze zich ook niet aan hun kroost.

De ouders kregen mosselvlees toegediend. De mosselschelp werd met een keukenmes opengebroken en het vlees werd er propertjes uitgeschraapt. Het koppel begon onmiddellijk de grote brokken tot minuscule stukjes te herleiden. Er ontstond een geweldige witte wolk van zeer kleine brokjes mosselvlees, die onmiddellijk door de kleintjes werd opgezogen. Na een poosje waren de buikjes vol en de vissenbaby’s lagen, vadsig en voldaan, op de bodem te luieren. Zo ging dat de eerste 14 dagen ongestoord verder, zonder dat er doden vielen. De jongen groeiden zeer snel op met hun mosseldieet. Naarmate ze groter werden, stortte de voltallige bende zich nu eerst op de grotere stukken en enkel als die opgegeten waren, gingen ze, merkelijk tegen hun zin, op zoek naar de overschotjes.

Het vrouwtje werd opnieuw rond van aanzettend kuit en begon, 24 dagen na het eerste legsel, weer haar trap te kuisen. Het was duidelijk, dat zij resoluut voor familie-uitbreiding had gekozen. Van het over en weer gedrentel van al die jongen, kreeg ze het zichtbaar zwaar op haar heupen. Ze begon ze dan ook, van dan af, vakkundig te verjagen.

Omdat de heer Jocher er uiteraard niets op tegen had, dat zij hem opnieuw met een kroost wilde verrassen, ving hij al de jongen uit het bakje en bracht ze over naar veiliger oorden. De jonge visjes groeiden nog steeds voortreffelijk op mosselvlees. Vermits de oudjes het voedsel niet meer konden fijnkauwen, nam onze Willy die taak op zich. Hij nam gewoon een homp mosselvlees en drukte die, met behulp van de rug van een lepel, door een watervlooizeef. Zo was de mosselmousse juist op snee. Als afwisseling kregen de Somphongsibrothers grindalwormpjes en versnipperde enchytreeën. Na vijf weken kregen ze grof gehakte tubifex. Ze moesten blijkbaar eerst aan dit nieuwe voedsel wennen, want in den beginne pakten ze zo een brokje op, begonnen er met lange tanden op te kauwen en spuwden het weer uit. Omdat ze niets anders kregen, aten ze het, bij gebrek aan iets beters, toch maar op. De auteur probeerde het later met ongezeefde watervlooien. De mens was helemaal onderste boven van wat hij zag. In plaats van zich eerst te concentreren op de kleine vlooitjes, pakten zijn gulzigaards direct de dikke aan. Ze zwommen ze langs onderen aan, sloegen er kwiek hun vier melktandjes in en verorberden ze aan een duizelingwekkend tempo.

Wat ook heel goed voer is voor jonge koffervissen, zijn fijngehakte regenwormen. Pieren kan je best ’s nachts vangen, als het regent. Je legt ze in een zeef en spoelt ze af. Om ze snel uit hun lijden te verlossen, gooi je ze in kokend water. Nu kan je ze gemakkelijk, met een scherp scheermesje, op een houten plankje fijnhakken. Je doet de "américain" in een zeefje, spoelt hem nog een paar keer om en dient hem toe. Vlees van regenwormen is zeer voedselrijk en groeibevorderend.

W. Jocher experimenteerde met allerlei soorten voer. Hij kwam tot de conclusie, dat je kleine Tetraodons, in hun eerste zes levensdagen, ook kan voederen met afschraapsel van lever en met fijngehakte grindalwormpjes of enchytreeën. De zevende dag kan je, voor de grootsten onder hen, overschakelen op slootvoer of pekelkreeftjes. In de eerste dagen van die overschakeling op levend voer, is het best om voor de nakomertjes, die nog niet vlot kunnen zwemmen, nog een beetje "pap" van fijn gehakt voer toe te dienen.

Dus, vrienden, als je kogelvissen wil houden om de slakken in je gezelschapsbak te liquideren, hou dan angstvallig de vinnen van de andere vissen in de gaten. Als die er rafelig en sjofel beginnen uit te zien, zijn de slakken waarschijnlijk op en is het de hoogste tijd om je Tetraodons in een apart optrekje onder te brengen. Zo kan je de andere vissen voor verder onheil behoeden en kan je de kogelvissen beter bestuderen. Je zal zien, dat deze intelligente kereltjes meer zijn dan alleen maar slakkenverdelgers. Wie weet verrassen ze jou op een mooie dag ook niet met vele nakomelingen.

Geef toe, dat je dat ook tof zou vinden!

Karel Fondu,
De Siervis Leuven