wie is online

We hebben 12 gasten en geen leden online

Login/Registreren

Polls

Welk type lezing wil je liefst bijwonen

Reisverslagen - 7.4%
Aquariumplanten - 22.2%
Gezelschapsvissen - 37%
Cichliden - 29.6%
Vijver - 3.7%

Aantal stemmen: 27
De stemmen voor deze enquête is afgelopen on: juni 30, 2023

Eilevendbarende tandkarpertjes

Afdrukken E-mail

Van deze aquariumvisjes wordt beweerd dat ze zeer geschikt zijn voor de beginnende aquariumliefhebber maar dit is, spijtig genoeg, maar ten dele waar. De meeste beginnelingen hebben ze waarschijnlijk, net als ik, in hun eerste tropisch aquarium gehouden en er ook toevalskweken van zien opgroeien. Na verloop van tijd bleef er, door die toevalskweken, van de eilevendbarenden in de bak niet veel goeds meer over omdat er van gericht selecteren geen sprake was en dit net aan de basis lag van een achteruitgang in vorm, kleur en lengte. Uiteindelijk bleek dit teloorgaan van de visjes, zoals het helaas zo vaak gebeurt, te wijten aan een gebrek aan kennis en informatie over het verzorgen en het houden van deze diertjes. Het is verbazingwekkend dat er nog zoveel liefhebbers zo weinig over deze visjes weten. Daarom wil ik proberen er iets meer over te vertellen.

Het geslacht is zeer oud en stamt uit het Onder-Devoon. Toen ontwikkelden zich de beendervissen, die zich op hun beurt weer opsplitsten in diverse groepen waartoe onder andere de tandkarpers en de halfsnavelbekken behoren. Deze beide groepen zijn eilevendbarend. Uit de kraakbeenvissen uit het Laat-Devoon ontstonden dan weer de haaien en de roggen, die levendbarend, ovovivipaar (eilevendbarend) of eierleggend kunnen zijn. De eieren van roggen zijn plat en rechthoekig en hebben een lederachtig omhulsel. Aan elke hoek van het ei zit een dunne stekel of stengel, waardoor het zich aan allerlei voorwerpen op de zeebodem kan vasthechten. Haaieneieren zijn eveneens langwerpig en plat-rechthoekig, maar ze zijn gezwollen in het centrum. Ze zijn omgeven door een hoornige schaal en worden door het wijfje gedeponeerd op plaatsen waar zich wierbossen of zeegrasvelden hebben gevormd. De hechtdraden, die zich op de vier hoeken van het ei bevinden, kronkelen zich om deze planten heen en verankeren zo het ei. Zes maanden na het afzetten komen de jonge haaien uit Eieren die zich niet hebben kunnen vasthechten spoelen vaak op onze stranden aan. Algemeen wordt aangenomen dat ook de eilevendbarenden, die wij nu in onze aqauria houden, ooit eierleggers zijn geweest

De tandkarpertjes uit de orde der Cyprinodontiformes hebben een zeer groot verspreidingsgebied, dat zich over bijna gans de wereld uitstrekt. Ze zijn het sterkst vertegenwoordigd in de subtropische gebieden en bestaan uit twee grote families, die gevormd worden door de eierleggende tandkarpers enerzijds en de eilevendbarende anderzijds.

Tot de eierleggenden behoren de Cyprinodon, de Rivulus, de Beloniformes (geepachtigen), en de koornaarnvissen.

De eilevendbarende groep is zeer groot en omvat heel wat geslachten, die heel geschikte aquariumvissen blijken te zijn. Tot deze groep behoren de Belonesox belizanus (een eilevendbarende snoekachtige), de Hemirhamphidae (halfsnavelbekken), de Goödeidae en de Anablepidae (vierogen). Ook de Jenynsiidae en de Poeciliidae, voor ons veruit de interessantste groep, maken deel uit van deze orde. Hun gebied van herkomst situeert zich meestal in Noord- en Midden-Amerika, in het Caraïbisch gebied en La Plata. De Heterandria formosa is met zijn 1,5 cm de kleinste eilevendbarende en wordt aangetroffen in Noord-Carolina. De Limia heterandria komt dan weer voor op Haïti en de Limia melanogaster heeft zijn roots in Jamaica. Deze groep levert ons ook nog de platy, de mollienesia, de zwaarddrager en natuurlijk ook de gup. Deze laatste is zeker de meest bekende en werd destijds samen met de Gambusia affinis op vele plaatsen op aarde uitgezet om de larven van de malariamug op te ruimen en zodoende deze ziekte, die jaarlijks in de tropen voor duizenden doden zorgt, op een natuurlijke wijze terug te dringen. Indien je meer wil weten over de verwantschappen tussen deze vissen kan je er H. J. Hoedeman's "Tandkarpers en hun Verwanten" en "Tandkarpersbiotoop" op nalezen.

Met de meeste van de eilevendbarende tandkarpertjes werd er de laatste decennia zoveel geëxperimenteerd en gekruist, dat je nooit op voorhand kan zeggen voor welk nageslacht de door jou aangekochte visjes zullen zorgen. Als je de voorgeschiedenis van de beestjes niet kent, kan zelfs broeder Mendel met zijn erfelijkheidsleer geen goed resultaat op korte termijn garanderen. Het zal je jaren van werk en geduld kosten, eer je uit de aangekochte visjes een stam krijgt die kweekvast is en die, generatie na generatie, zijn specifieke kenmerken doorgeeft aan zijn erfgenamen. Omdat deze visjes zo goedkoop zijn in vergelijking met andere aquariumvissen, wordt er maar op los gekweekt, zonder daarbij acht te slaan op de kwaliteit.

Om de gup voor dit onheil te behoeden werd in 1981 een Belgische club opgericht. "De Belgische Guppyvrienden", de enige in België, telt spijtig genoeg maar weinig leden. Sinds 1983 maakt zij deel uit van het I.K.G.H. (Internationales Küratorium Guppy Hochzucht).

Hierbij lanceer ik trouwens een oproep tot iedere liefhebber van onze club om eens een serieuze kweek met deze prachtige visjes op te zetten om zo opnieuw stammen te verkrijgen die inzake vinnenstelsel, kleur en lengte één van de standaardvormen zo dicht mogelijk benaderen.

De Lebistes reticulatus, zoals de gup met zijn Latijnse naam wordt aangesproken, stamt oorspronkelijk uit Zuid-Amerika en meer bepaald uit Venezuela, de Guyana eilanden, het Amazonegebied en de West-Indische eilanden Barbados en Trinidad, waar hij gevonden wordt in stilstaande en zachtstromende watertjes. Hij heeft alle eigenschappen die van een ideale aquariumvis mogen verwacht worden: hij is klein, bontgekleurd, mooi gevormd, plant zich (te) gemakkelijk voort, neemt vrede met om het even welke bak, is vreedzaam en stelt geen speciale eisen aan watersamenstelling of aan voeding.

De mannetjes worden ongeveer 3,5 cm groot en vertonen alle kleuren die je maar kan bedenken. De vrouwtjes daarentegen zijn groter (5 cm) maar egaal grijsgroen of geelgoud van kleur, met vaak in de rug- en staartvin witte en zwarte vegen en spatten. We houden de beestjes best op een temperatuur van 24 tot 26°C.

De kweek verloopt steeds volgens hetzelfde stramien. De mannetjes dansen, als kleurrijke bijen, rond de vrouwtjes. Ze proberen hierbij, via hun geslachtsorgaan, een pakketje spermatozoïden in de eileider van het vrouwtje te brengen. Een tijdje later merken we rond de anaalopening van het vrouwtje een steeds groter wordende zwarte vlek, wat er op duidt dat zij bevrucht is. We zien haar gestaag in omvang toenemen tot zij, na een draagtijd van ± 27 tot 32 dagen haar jongen uitstoot. Naar verluidt zou dan, door de druk van het water, het eiomhulsel uiteenspatten. Dit gaat echter zo vlug dat men er jarenlang van overtuigd was dat de visjes levendbarend waren. Een goede worp brengt algauw enkele tientallen jongen op. Zij stijgen naar het wateroppervlak, vullen hun zwemblaas met lucht en verbergen zich vervolgens ijlings in een dot javamos of in een bosje fijnbladerige planten. Het wijfje wordt verwijderd en krijgt, in een apart bakje, de tijd om weer op krachten te komen.

Het jongbroed moet onmiddellijk gevoederd worden. Doet men dit niet zal men nooit mooie exemplaren verkrijgen en is er van een "goede" kweek geen sprake meer. De eerste weken voedert men pas uitgekomen artemianaupliën en stofvoer. Nadien geeft men gehakte tubifex, grindalwormpjes en kleine cyclops. Later eten ze alles wat in hun bekje past. Ook rode muggenlarven en watervlooien mogen zeker op het menu niet ontbreken. Al die tijd dien je ook regelmatig water te verversen, wat de groei van de visjes stimuleert. Je moet er wel op toezien de jongen niet bloot te stellen aan grote temperatuurschommelingen!

Van zodra we het geslacht kunnen bepalen, moeten we de mannetjes van de vrouwtjes scheiden. Indien men twijfelt aan het geslacht van een bepaald visje, moet dit in ieder geval bij de mannetjes terecht komen. Zet men dat twijfelgeval bij de vrouwtjes, en blijkt het een mannetje te zijn, dan zal hij maar al te graag al de maagdelijke vrouwtjes bevruchten zodat de ganse opzet van de kweek mislukt. De jonge vrouwtjes zijn trouwens na drie weken reeds gemakkelijk te herkennen aan een minuscuul zwart stipje voor de aarsvin. Eens dat de seksen apart zijn groot geworden, kan de gerichte kweek beginnen.

Hiertoe heb je ongeveer 15 bakjes nodig van ± 30 liter. Je werkt best in drie lijnen. Voor iedere lijn heb je vijf bakjes nodig: één waarin je het kweekkoppel verzorgt, één waarin je het vrouwtje laat afleggen en waarin je de jongen groottrekt tot je de geslachten kan herkennen, een bakje waarin je het vrouwtje weer laat op krachten komen, één voor de opgroeiende vrouwtjes en één voor de opgroeiende mannetjes.

Eens de gescheiden geslachten na 4 of 5 maanden volgroeid zijn, kiest men het mannetje uit dat het best lijkt op zijn stamvader, en paart hem met een vrouwtje (uit hetzelfde nest) dat best lijkt op haar stammoeder. De mindere goden worden opgeofferd. Blijft men zo verder kweken, zal men zich na een tijdje kunnen beroemen op prachtige visjes, die een lust zijn voor het oog.

Vermits de meeste soorten van oorsprong brakwatervissen zijn, verdient het aanbeveling een soeplepel zeezout toe te voegen aan 20 liter hard, alkalisch water (van de kraan). Om voor de vrouwtjes het afzetten makkelijker te maken zet ik ze apart in een bakje waarvan ik de temperatuur geleidelijk met een graad of twee verhoog en waarvan ik het zoutgehalte opdrijf tot een afgestreken soeplepel per 10 liter water. Dit kan absoluut geen kwaad, want Guppy's kunnen zelfs in zuiver zeewater gedijen en kweken.

Ik hoop door dit artikel jullie interesse te hebben gewekt voor deze ondergewaardeerde juweeltjes. Als je er nog meer wil over weten, kan je steeds terecht bij de "Vereniging van Belgische Guppyvrienden", Merelstraat 2, 3200 Aarschot.

Eli Verhaegen

De Siervis Leuven